'

De GR-10: dl.2 (juli-augustus 2004)

  

 

< Inleiding >      < 11 juli >      < 11-12 juli >      < 13 juli >      < 14 juli >      < 15 juli >      < 16 juli >      < 17 juli >

 

 

      < 18 juli >      < 19 juli >      < 20 juli >      < 21 juli >      < 22 juli >      < 23 juli >      < 24 juli >      < 25 juli >

 

 

      < 26 juli >      < 27 juli >      < 28 juli >      < 29 juli >      < 30 juli >      < 31 juli >      < 1 aug. >      < 2 aug. >

 

 

      < 3 aug. >      < 4 aug. >      < 5 aug. >      < 6 aug. >      < Samenvatting > 

 

 

 

Inleiding 

Het was onvermijdelijk en we hebben er dan ook geen moment over getwijfeld. In 2004 zouden we het tweede deel van de GR10 gaan doen. We waren er beiden van overtuigd dat dit geen sinecure was. Jacomine zag als grootste probleem de fysieke belasting en ze heeft dan ook weer stevig geoefend, voor mij waren het de routeproblemen: de lange tocht naar Fos, de gîteloze Haute-Ariège, het merkjesloze gebied na Arles-sur-Tech en het mediterrane klimaat (de hitte en eventueel het onweer) van de laatste dagen. Ondertussen heb ik natuurlijk ook niet helemaal stil gezeten: we hebben sinds vorig zomer zo’n 880 km gelopen.

Vooruitlopend (of vooruit, lopend) valt vast te melden dat het ons uiteindelijk wel gelukt is om de zaak te tackelen, maar dat ging niet vanzelf. We hebben weer alle mazzel van de wereld gehad als het ging om het weer. Ook hadden we zo goed als geen verwondingen (behalve de twee blaartjes die ik de eerste dag opdeed en de schaafwond van Jacomine) en geen materiaalpech. Mijn rug kreeg geleidelijkaan wat droog eczeem-plekken, mijn rechterschouder is stevig, maar pijnvrij verbrand geweest en ik loop nu (8, maar ook nog 18 augustus) nog met een koortslip die ik in de laatste week heb opgedaan. Jacomine had minder last van die “groeipijn” van vorig jaar en ook, nu we thuis zijn, hebben we niet zo uitdrukkelijk het gevoel “uitgelopen” te zijn. Het waren slechts dazen (maar die soms in grote aantallen), muggen, een paar teken en een bloedzuiger die het hebben geprobeerd ons daadwerkelijk tegen te houden. We zijn dit jaar Jacomines horloge, één van haar broekjes en een riem kwijtgeraakt en hebben met een redelijk groot aantal mensen gecommuniceerd. Het meest met Christian Lamarche en met Tony en Joyce Harrison, want inderdaad GR-10-lopers zijn voornamelijk Fransen, Britten en Nederlanders.

Het is, ik herinner mij dat ook nog van vorig jaar, zo doorgaande voor de hand liggend om het verhaal verder thematisch te vertellen, maar dat strookt toch niet met de (chronologische) gang der dingen en dus start ik nu het verhaal bij het begin.

 

Tip: Voor hen die het Frans èn het Nederlands machtig zijn, is het aardig om deze website twee maal te starten en op de ene de tekst van Christian (« écrivait ») te plaatsen (bv. « Jour 42: 22 juillet ») en op de andere die van « donderdag 22 juli » Je leest dan over dezelfde voorvallen, maar beschreven vanuit twee verschillende personen.

Anderen zal blijken dat de twee teksten lang niet altijd door dezelfde foto’s begeleid worden. En … met de Google-vertaler is vertalen mogelijk!!

 

 

< Terug >

 

 

 

 

 

 

 

 

zondag 11 juli: Uitgeest – Amsterdam

We zitten in de trein, nog vòòr Wormerveer en zijn er klaar voor. Ons materiaal is stevig aangepast. Jacomine heeft Jildaus Vaude-rugzak vervangen door een eigen Haglöfs-Victor. Daarin zit een Platypuswaterreservoir. Zelf loop ik (nog steeds) met twee literflessen van Barleduc. Meer menen we niet nodig te hebben omdat we na ampel beraad ook nog een waterfilter hebben aangeschaft. Naast het water uit bronnen e.d. (die ik zorgvuldig in de Topoguide (=TP) heb gemarkeerd) kunnen we nu dus ook onbetrouwbaar water drinken. Dat maakt de noodzaak veel water mee te sjouwen een stuk kleiner. De Hadex hebben we wel bij ons, maar alleen voor extreme gevallen.

Beiden hebben we, m.n. voor die 2½ km vòòr Fos, stokken aangeschaft, waarmee we op La Palma en in de Sierra Nevada al flink geoefend hebben. Er gaat een tweede telefoon mee, voor Jacomine, met Vodafone als provider. Maar er zijn geen ingewikkelde codes bedacht om info naar de kinderen te sturen en ook zijn er geen opladers mee. De beide telefoons maken 112-oproepen mogelijk en zo mogelijk een spaarzaam contact met Tialda en iets vaker met Pa Minnesma. Zodra ons dat lukt, schaffen we ook nog een Telecarte van France-telecom aan (nu zonder geheim nummer). Die hadden we in de praktijk van tijd tot tijd hard nodig, want met T-mobile hadden we praktisch nooit bereik, en met Vodafone was het nauwelijks beter. Orange, in gebruik bij Christian, deed het wat dat betreft een stuk beter.

Mijn plaatkompas is vervangen door het schietkompas van Jildau. Ook haar hoogtemeter is mee (ik heb hem net weer eens geijkt). Hij meldt uitstekend weer, maar naar buiten kijkend zie ik toch echt “volledig bewolkt”. en zelfs regen! Behalve de boekjes (Topoguides 3 & 4, een kopie van de laatste bladzijden van nr.2 en Lucia) heb ik van 80% van de route ook IGN-kaarten (1:50.000) en de Sindbad-route-beschrijving van Fillols naar Banyuls (met een korte onderbreking rond Col du Perthus). Oorspronkelijk ging ik bij mijn loop-overzicht uit van de reguliere route, maar in de tweede versie is duidelijk dat ik mij realiseer dat er varianten zijn die m.n. de bevoorrading vereenvoudigen. De vierde sector (Merens-Banyuls) krijgt al snel zijn definitieve vorm (met Py in plaats van Mantet en Bonne-Aigue in plaats van Mariailles en Cortalets). In de voorlaatste versie is definitief gekozen voor variant 10E, waarbij Eylie d’en Haut als “reserve” is opgenomen en de Haute-Ariège in drieën wordt gedeeld (Siguer, Col de Sasc en Refuge de Rulhe, hier met de Cabane de Beile-d’en-Haut als reserve. Natuurlijk komen ook de gîtes van Bidous en Goulier als reserveslaapmomenten op de lijst voor. De praktijk was, zoals wìj weten, en u zult lezen, een iets andere. Het kwam er daardoor overigens wel op neer dat mijn veronderstelling van vorig jaar dat we het grootste deel van de GR-10 nog moesten doen, niet waar was.

Verder is er een (nieuwe) tent mee, zonder stokken (daar lopen we immers mee), eentje van 1300 gram. In de praktijk hebben we hem niet hoeven gebruiken, er was tegen de avond altijd een stenen gebouwtje in de buurt. De bivakzak kon dus thuis blijven, maar natuurlijk niet de slaapzakken, de fleeces (dit keer vaak gebruikt), de regenhoezen, -broeken en -jacks) en een Esbit-(vestzak)brander. Nadat (b)leek dat het totale gewicht meeviel, hebben we, enigszins overmoedig, de campinggasbrander, 2 pannetjes en een (groot) stel lepels aan het geheel toegevoegd. In het algemeen hadden we van veel dingen reserves bij ons; het is nuttig dat af te leren, Jacomine moet met zo’n 15 kg en ik met zo’n 20 kg hebben rond gesjouwd. Toch is gewicht (althans voor mij) niet het breekpunt.

Verder zijn we opnieuw geschoeid, ik met mijn vertrouwde Meindl-C-type, Jacomine met een Turbo-Meindl met Goretex. Tenslotte: het vorig jaar tussen Germ en Espingo beschadigde WN-klokje is vervangen door het karabiner-klokje dat Tialda mij gaf en er hangt zelfs een echte berenbel aan mijn rugzak, maar daarover zullen we het wel hebben als de noodzaak voor het gebruik ervan aan de orde komt.

De verdere voorbereiding heeft bestaan uit het maken van een nieuwe spreadsheet met verblijfsgegevens, 2 (!) hoogteprofielen (in km’s en in tijd) van het geheel, het kiezen van de “beste” variant (nl. 10E) en wat zoeken op Internet: gîtes, hotels (Bagnères, Carcasonne, Toulouse, de laatste twee eventueel voor de terugreis) èn het weer (www.dutch.wunderground.com). Volgens deze bron zal het de hele komende week licht/half bewolkt zijn in de streek rond St.Girons (op ±650 m hoogte). De temperatuur zou tussen de 14º en 28º C. liggen. In de praktijk was het weer gemiddeld zelfs wat minder goed dan vorig jaar, maar door de grotere extremen (onweer, regen, mist, hitte, harde wind) hadden we er van tijd tot tijd toch nog wel eens last van. Ondanks dat kon er eigenlijk iedere dag wel gewassen worden (onszelf en de kleding). Het drogen (van de kleding) gebeurde zo nodig m.b.v. de achterzijde van Jacomines rugzak: heerlijk zo’n mobiele wasdroger bij je, we zullen haar nog als zodanig tegenkomen.

Al met al heeft het aan de voorbereiding niet gelegen, we konden volmondig zeggen: “Pyreneeën, daar komen we (weer)!!”

 

< Terug >

 

 

 

zondag/maandag 11-12 juli: Amsterdam – Brussel - Tours - Toulouse - Montrejeau – Bagnères-de-Luchon (hotel “Des Sports”)

Wel, we zijn aangekomen (om 19.15h), via NS naar het Amstelstation en met Eurolines (vanaf 18.00h) via Brussel (wachten/koffie) en Tours naar Toulouse (aankomst 14.45h). Vandaar met de trein naar Montrejeau (16.40-18.04h) en vervolgens met de bus naar Bagnères (18.24-19.12h). Vervolgens geboekt in Hotel des Sports en gegeten in de stad.

De kosten: Eurolines, 2 * € 95.=, de trein van Toulouse naar Bagnères € 35.=, Hotel: € 47.=

De eigenaar van Hotel des Sports sprak graag Engels, was dol op Internet en ontving ons (dan ook?) met alle egards, maar eten moesten we toch echt in de “stad”. Verkeerd gekozen, het was maar heel matig en kostte € 31.= . Daarna zijn we in een verkwikkende slaap gevallen.

Dat is het goede nieuws. Het slechte is dat het glaasje van de hoogtemeter gebroken is. Het kwam knel te zitten tussen de stoelleuning in de Eurolines-bus en één van mijn “machtige” dijen.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

 

 

 

 

 

 

dinsdag 13 juli: Bagnères-de-Luchon – Cabane d’Artigue

Afscheid genomen van de hoteleigenaar, hierbij mede geactiveerd door de goede weersvooruitzichten voor de komende vier dagen en bij het ontbijt (niets mis mee) ook nog eens Handels Watermusic, een deel van op.6 en Zadock, the Priest aangehoord. Na het maken van de onvermijdelijke overnachtingsfoto (zie boven) de route opgepakt (8.35h; zie foto)

en doorgedenderd tot even voorbij Sode. Na een korte rust en een foto van Bagnères ...

... door naar Artigue, alwaar een minigîte (“Skioura”) aanwezig bleek te zijn en het hotel-restaurant pas om 12.15h open bleek te gaan. Dus door, want was net door half 12. Even verder, tijdens een korte stop, gaf het bandje van Jacomines horloge het op en we moesten dus terug om het te zoeken. Jacomine vond het moeiteloos. Vervolgens zonder veel problemen doorgedenderd naar de Cabane(s) de Saunères, ondertussen van tijd tot tijd een foto “terug” makend, niet alleen om het effect van ons stijgen vast te leggen, maar ook om nog eens terug te kijken naar het traject dat we vorig jaar de laatste dag hebben afgelegd. (Deze schenk ik de lezer.)

Bij de onderste cabane (Lucia, foto blz.113) zat een enthousiaste Fransman uit Lotharingen die ons op basis van zijn terrein- en geologische kennis 40 minuten aan de praat wist te houden. Snel daarna werd het steiler en zijn we op onze stokken overgegaan; het was zwaar terrein met uitgeslepen schapenpaadjes. Ik betreurde het mateloos dat ik vergeten was mijn brace om te doen; dat zou deze vakantie niet weer gebeuren.

Ongeveer 40 minuten later kwamen we Fransen tegen die vandaag nog uit Fos vertrokken waren. “Het valt verderop allemaal nog al mee, maar het zal jullie vandaag niet meer lukken Fos te bereiken. Er zijn onderweg echter wel enkele goed bruikbare cabanes.” Daar keken we niet echt van op. Dat er tenminste één in goede staat verkeerde, was wel (belangrijk) nieuws.

Pal hiervoor was Jacomine stevig gestruikeld en had ze een (ook de volgende dag nog zichtbare zwelling). Ze heeft er verder niet veel last van gehad, maar ik heb er misschien toch wat weinig aandacht aan gegeven.

Zo geleidelijkaan zocht ik pt.40 (zie TP) om de variant over de crête te kunnen gaan doen. Deze was ons zowel door de hotelier als door de Lotharinger aangeraden. Ergens ging het mis en kwamen we tussen beide terecht. Na 10 minuten rust en 16 minuten zoeken waren we weer terug op de route (en dus niet de variant) en gingen we verder. Het oriënteren en zoeken had mij nogal wat energie gekost en even later (ik zag lijkbleek volgens Jacomine) verzocht ik om een eetstop: hongerklap. Twintig minuten later ging het wel weer, maar nog eens een klein half uur later konden we beiden nog wel wat rust gebruiken. Het was inmiddels rond 17h.

Ruim een kwartier later kwamen we aan bij het Etang du Dessus, waar een aantal schapen zijn uiterste best deed het pad onzichtbaar te maken. Na een korte oriëntatiestop ging het verder nu omhoog en uiteindelijk waren we op de Col (van de Crête de Cigalères) op 2093 m (de hoogtemeter gaf “2045” aan). Hierna volgde een schapenpaadje dat we, mede door vermoeidheid, maar langzaam afdaalden. Op gegeven moment kwamen we op een “rotonde” terecht waar op vier plaatsen een merkje stond om aan te geven dat je naar links moest. Nu wisten we wel hoe we hierop gekomen waren, maar hoe moest je er weer vanaf? Rechts, iets omhoog of linksomlaag? Tenslotte ontdekte Jacomine in het veld en ik op de kaart dat we naar het noorden moesten: naar links dus.

Een half uur later kwamen we bij een kleine weide waar we (rond 19h) enige rust namen. Nu was wel heel duidelijk: Fos was voor vandaag vanwege de tijd en onze vermoeidheid onbereikbaar, het werd tijd om naar een slaapplaats uit te zien. Op zoek naar die cabane waarover de Fransen het hadden gehad. Dat moest de cabane d’Artigue zijn volgens de Topoguide. (Lucia was daar veel onduidelijker over).

En zo passeerden we de cabanes des Courraus zonder ze te controleren. Volgens Lucia waren ze beide open en de bovenste bruikbaar; hij werd overigens wel afgekruist. Vijf en twintig minuten later vonden we de Cabane d’Artigue ...

..., met vier matrassen, een vuurplaats, wat waxinelichtjes, een kaars en wat pannenmateriaal (zie onderstaande foto voor het interieur).

Jacomine vond de bron, wat mij en Lucia (“There is supposed to be a spring”) niet gelukt was. Nu werd het tijd de Esbit te gebruiken en terwijl Jacomine zich waste, verzorgde ik een eenvoudige, doch voedzame maaltijd: soep, noedels (in water), opnieuw soep nu met kaakjes en tenslotte een mandarijn. Een en ander kon genuttigd worden op een bankje in de ondergaande zon. (Het werd dan ook wel wat kouder.) Hierna werd het tijd om te gaan slapen, maar niet zonder met het vraagstuk oopgescheept te worden wat er nu op enige afstand van onze Cabane te zien was geweest: een hinde met twee jongen van verschillende leeftijd. Of was het toch een ree met hinde en jong; maar gelet op het burl-achtige geluid lag dàt niet voor de hand. Nadere bestudering van de Zoogdierengids gaf (thuis) uitsluitsel: toch ree; alleen die komt in duidelijke familiegroepjes voor.

We hadden ruim 20km afgelegd in ongeveer 7½ uur. Hierbij lagen we iets achter op het schema van Lucia, maar bijna 1½ uur vòòr op de TP. We hadden 1876m geklommen en 1077m gedaald. Een dergelijk hoogteverschil zouden we dit jaar maar één keer overtreffen. Meer hebben we in één dag overigens nooit gestegen. Een goed begin.

 

< Terug >

 

 

 

woensdag 14 juli: Cabane d’Artigue – Fos (hotel “l’Gentilhommière”)

De rest van deze zware etappe volgde nu. Iets door half acht “eruit”; dwz. van de plank (met isolatiematje), wat eten, “wassen” en inpakken, alles... Alles? En waar is dan het zeepdoosje? Tsja, in Fos waren we het kwijt, maar later bleek het in een van de zakken van Jacomines fleecejack te zitten.

Samenvattend kan gesteld worden dat dit tweede deel van de Fos-etappe voldoende aan zichzelf had. Hij was (ook) zwaar en de stokken hadden we zeker niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, nodig op het glibberige stuk, hoe “tricky” het ook was. (Zie hieronder Jacomine aldaar in actie).

Toen we dat allemaal gehad hadden, wilden we graag via de route omlaag naar Fos, maar die bleek moeilijk te vinden. Ik probeerde een “variant” (zie kaart), maar natuurlijk werd het allemaal wat te ingewikkeld. Het kostte veel tijd en enige echtelijke onenigheid, maar na wat heen en weer gezoek en het vinden van de “standaard”-route bereikten we tenslotte Fos. Hiermee was een en ander nog niet voorbij; na enig zoeken (“enig”?? of “enig”??, nou geen van beide dus), en dus heen en weer lopen (beter gezegd: “op en neer”) vonden we de gîte waar eigenlijk geen ruimte was, maar misschien kon er wel wat geregeld worden als een dame iets wilde inschuiven. In ieder geval konden we douchen, hetgeen we zonder veel vijven en zessen accepteerden. Verder, als het eenmaal gekoeld was, konden we wat drinken en als het eenmaal klaargemaakt was ook wat mee-eten. Na het douchen hebben we in onderling overleg en overeenstemming voor het hotel gekozen. Van drank en eten hadden we ondertussen namelijk nog niets gezien. En overigens was duidelijk dat de dame niet aan inschuiven dacht. We kregen nog wel de goede raad mee om in het hotel te staan op een kamer aan de achterkant.

Nu was het om te beginnen natuurlijk wèl de vraag of ze daar wel ruimte voor ons hadden; het was immers 14 juli. Nou, daar hoefden we ons geen zorgen over te maken. En zo kwamen we in Hotel “la Gentilhommière”.

En met die kamer aan de achterzijde kwam het ook goed; groot genoeg voor een half voetbalelftal. Gelet op de drukte op de weg (de voorzijde) was de raad van de gîtebeheerder overigens bepaald geen slechte. Vervolgens een rondje Fos gemaakt op zoek naar een kaart voor een telefooncel (zonder succes) en de start voor morgen. Verder ontdekten we (nu ook “in het veld” dat de épicerie dicht is en dat de bakker “pain chocolat” verkoopt, dat Fos een helderziende dame herbergt en dat er het “Maison de l’Ours” gevestigd is. Morgen zullen we de berenbel gaan gebruiken. Te constateren valt verder dat de stokken onontbeerlijk waren, de Esbit buitengewoon handig is en dat de hoogtemeter het oriënteren heel wat makkelijker maakt. Vandaag in iets minder dan 2¾ uur 6½km gelopen en daarbij toch meer dan 1000m aan hoogteverschil verwerkt (nl. resp. 136m en 956m). Het verklaart ons relatief lage gemiddelde van 2,4km/h.

 

< Terug >

 

 

 

donderdag 15 juli: Fos – Refuge de l’Etang d’Araing (refuge)

Met het hotel was weinig mis (DP € 71.=, drankjes e.d. € 11,70); de eigenares en de serveerster (nee, haar vriendin) kwamen beiden uit Banyuls, wat natuurlijk als een goed voorteken te beschouwen was. Het eten was goed, we sliepen uitstekend en startten, na de aankoop van weer 2 “pain chocolat” (dus 2* € 1,30) met het zoeken van de route. TP-II geeft hier een route bovenlangs door het dorp, maar TP-III en de IGN-kaart laten hem dòòr het dorp lopen. Het lukte ons niet om dat zonder al te veel moeite “bovenlangs” te doen en liepen dus de weg af. De merkjes waren hier “weggewerkt”, maar zodanig dat die restanten goed te gebruiken waren. Zo liepen we door tot bij de kruising waar de klim naar Melles begon. De alternatieve weg die daar zou moeten lopen volgens TP-II en de IGN-kaart hebben we niet gezien. In Melles wachtte ons een heerlijk, maar ietwat xenofoob en duur kopje koffie in de Auberge du Crabère (€ 3.60). Het werd ons ook nog eens in woorden duidelijk gemaakt waarom dit hotel niet in de Topoguide was opgenomen. Vervolgens verlieten we Melles, waarbij we onze enige beer zagen. Gelukkig wist ik hem te fotograferen.

(Ja, op dit bord staat een grijze beer.)

Daarna ging het, nog steeds over asfalt, naar Labach-de-Melles, met huisjes die voorzien waren van het schild “Logies de France”, hetgeen verklaarde hoe men ertoe kwam te vermelden dat Labach en vergelijkbare hameaux in de omgeving alleen in de zomer bewoond zijn. Hier maakten we onze stokken klaar en gingen de hoogte in, ...

... tevergeefs op zoek naar nog meer beren. Het enige bedreigende wat wij vooralsnog ontmoetten was een Frans echtpaar met hun twee kinderen dat ons op de hielen zat en dat tot Bonac zou blijven doen. Nadat we water hadden bijgevuld en het bos verlaten hadden werd de afstand (weer) steeds groter. Het was onderwijl onvermijdelijk van tijd tot tijd “terug te fotograferen”, al was het maar om onze stijgsnelheid vast te stellen, maar dat was natuurlijk niet de voornaamste reden (zie onderstaande: terugblik op de Fransen, Melles en bijbehorende gehuchten).

Meer dan gister begon ik mij te realiseren dat we in de Pyreneeën waren, “er (waar dan ook) uit” waren.

Na het bos en een steile klim (zie Jacomine met GR-merkje) ...

... kwamen we bij de Cabane d’Uls, op de moerassige vlakte (Lucia, foto blz.118). Hier namen we een stevige rust, buiten op het bankje, want binnen was het morsig en duister. Het Franse viertal haalde ons hier in en sloegen, gedesoriënteerd een verkeerde richting in, onze vertrekrichting heeft hen daarna weer op het goede spoor gebracht; zo bekenden ze de volgende dag.. In het algemeen viel het ons op hoe weinig Fransen met kompas of hoogtemeter lopen. Overigens heb ik dit jaar het kompas maar een keer of drie gebruikt. Markering, kaart en eventueel de hoogtemeter waren ter oriëntatie doorgaans voldoende.

Na de stop gingen we verder omhoog naar de Pas du Bouc (2170m). Al traverserend kwamen we vervolgens op de Col d’Auéran (2176m). Hier keken we over een verijste sneeuwkraag neer op het Etang d’Araing en de Refuge (zie onderstaande foto's; deze laten ook meteen mooi de eerste 5 kwartier van de volgende dag zien.).

Na een stevige daling bereikten we de refuge een half uur later, daarnaast het aanritsen van mijn pijpen:

Dan zijn er verder drie impressie-foto’s: CI-20, het weercentrum met de Pic Longue (2232m) in de wolken en de zon, CI-21, een kijkje in het dal van de Biros, waar de GRP Tour de Biros doorheen gaat en CI-22, met de Serre d’Araing (w.o. de Pic de Canejan, 2654m)

En wie kwamen we daar allemaal tegen? Een stel echt goed Frans sprekende Britten (want ze bezaten een huisje ergens in Frankrijk, de Cevennes of zo), een stel uit Lille waarvan de knul die volgende ochtend tot verbijstering, angst en woede van de wederhelft ’s ochtends “even” zoek was. (Mijn troostende opmerking dat de omgeving niet gevaarlijk was, was zo overduidelijk onjuist dat hij - die opmerking - volkomen aan zijn doel voorbij schoot.) Verder was er een Frans damesstel ook in het Engels goed hun weg wist, een ander dat het te moeilijk vond om tot welke vorm van communicatie dan ook te komen. Verder was er het Franse viertal, maar daarmee hadden we vooralsnog evenmin contact. Wèl met de uiterst aardige (en goede) gardien en gardienne. (In het gastenboek moet uit een kleine bijdrage onzerzijds blijken dat wij in deze refuge geweest zijn.) Warm douchen was duur (€ 3.= p.p.), maar reken er op dat je dat wèl lekker, zelfs verrukkelijk, vindt. Overigens was koud douchen geen koude douche voor ons, maar de prijs maakte maar een deel uit van de NKBV-korting. De keuze was dan ook snel gemaakt. Totale kosten: € 69.40.

Vandaag bijna 18 km in 6¼ uur gelopen, hiermee waren we sneller dan de TP en Lucia.

Vervolgens eten, slapen (in dortoir met het stel en de boe-noch-ba-meiden) om klaar te zijn voor de volgende dag.....

 

< Terug >

 

vrijdag 16 juli: Refuge de l’Etang d’Araing - Eylie d’en Haut (gîte)

.... wakker worden, een heerlijk "petit dejeuner extraordinair" voor een luttel bedrag meer, inpakken en wegwezen naar onze volgende bestemming, maar niet zonder de boven reeds vermelde poging de Lillese een hart onder de riem te steken. Maar ja, hoe zeg je in het Frans: “Er zijn hier geen zeven sloten”?

Enfin, “omhoog” betekende in dit geval toch, als je de merkjes wilde blijven volgen dat je toch eerst zo’n 50m omlaag moest (nl. tot 1911m). Volgens mij zat daar ons tijdverlies t.o.v. Lucia en de Topoguide in. Daar kwamen we een stel tegen dat juist naar boven kwam uit het dal van de Biros. Zij probeerde ons ervan te overtuigen dat we beter dat dal in konden duiken dan verder omhoog, want daarachter werd het uitgesproken “awfull”. De klim naar de Serre d’Araing (2221m) ging ook al niet vanzelf, waarbij ook twee steenlawines (puinwaaiers) getraverseerd moesten worden.

Niet dat dit veel tijd kostte maar wèl de nodige concentratie. De 45 minuten die je nodig zou hebben, overschreden we ruimschoots, het werd 5 kwartier. Hierdoor verloren we maar een kwartier op Lucia. Dat overschrijden deed trouwens ook het ons sinds gisteren achtervolgende viertal.

Op de Serre een welverdiende rust genomen en vervolgens de best mogelijke route gezocht naar de “bâtiments de la mine”, alwaar een aantal herders met hun honden bezig waren hun schapen te hoeden.

Natuurlijk vond ik het voor de hand liggend één van die hoeders (oké, hij was “loslopend”) uit te leggen wat er aan de andere kant van de Serre te vinden was. Als dank waarschuwde hij voor de felheid van de honden (“patous”), dichter dan 25m bij de kudde komen was echt af te raden. Hier hielden we even verder inderdaad rekening mee en waarschuwden op onze beurt een aantal kinderen dat ons tegemoet kwam. Even later kwam de moeder het pad langs, in duidelijke staat van ongerustheid. Onze constatering dat ze ons juist gepasseerd waren, deed de spanning iets afnemen. Blijkbaar wist ze niets van/over patou-honden. Een mooie terugblik op de Serre, de weidegronden, de mijngebouwen geeft de volgende.

Even verderop kozen we een prachtige rustplek op een “mamelon” die voor ons het begin van een afdaling zou zijn. We zagen nu een aantal mensen met enige moeite bovenkomen.

Iets later bracht ons afdalen ons bij de Col de Catauère en pal voor het Station de Rouge bij een uiterst lastige traverse over een maar al te smal randje. Even voorbij het station vonden we weer een mooi rustpunt in de schaduw van een vervallen cabane (“refuge ruiné”). Hierna daalden we een bos in (gelet op de warmte ook wel prettig), maar deze afdaling deed ons in een aantal opzichten toch denken aan die van Fos en enige rust kon dan ook geen kwaad. Doorgaan tot Bonac, zoals mijn planning aangaf, was niet meer aan de orde, het was genoeg voor vandaag en dus werd het de gîte in Eylie-d’en-Haut.

Nou ja, “in”...... Het was zelfs de bedoeling in het dorp te melden dat je aangekomen was. Na een kilometer te zijn doorgelopen realiseerden we ons dat er iets mis moest zijn en inderdaad, iets teruglopend bleek er een paadje te zijn dat leidde naar de 5(?) huizen die het dorpje Eylie-d’en-Haut uitmaakten.

Nog was het probleem niet opgelost, want de weg die ik ging, leidde weer het dorp uit. Gelukkig stond er een vrouw in een moestuin. Nog gelukkiger was dat zij de gardienne was en dat ik haar Frans voldoende kon verstaan om te weten te komen dat ik mij bij deze bij haar gemeld had, dat er douches in de gîte beschikbaar waren, dat we “boissons” bij haar thuis konden verkrijgen en dat daar ook het eten, natuurlijk zoals de hele vakantie, om “sept heure et demi” geserveerd zou worden. Demi-pension regelden was nu ook geen probleem meer. Deze gîte kostte ons € 59.50 (incl. de drankjes).

Vervolgens gedoucht en gewassen. Daar kwam het Franse viertal. Zij gingen naar de tweede etage, waardoor het dortoir op de begane grond voor ons beiden bleef. Inmiddels was er de gelegenheid met de vrouw en haar zoon enig contact gelegd. In de afgelopen 3(?) jaar het GR10-stuk tussen Hendaye en Bagnères gedaan en nu van plan zich op de een of andere door de Ariège heen te slaan om het geval volgend jaar af te maken. Ze liepen overigens zonder materiaal als stokken, tent, slaapzakken e.d.

Nadat iedereen gesettled was, barstte het onweer los; ja inderdaad, we hadden het al aan zien komen. Toen het geleidelijkaan weer rustiger werd, stond er een drietal Engelssprekende fietsers voor de deur; ietwat verregend en verhageld. Even later hadden zich ook hoog (namelijk bij de Fransen) en droog geïnstalleerd. Eén van dit drietal droeg een schitterend Rabobank-petje; inderdaad, zij fietsen hier en zijn daarbij buitengewoon geïnteresseerd in de Tour.

De Franse jongen (van ±17 jaar) had inmiddels, met zijn moeder, het vuur op de eerste verdieping weten aan te maken. Daar zaten we allemaal in afwachting van de maaltijd (terwijl ik de route voor de volgende dag doorneem).

Jacomine had voor ons beiden soep gemaakt en ik nam de gelegenheid wat te schrijven over onze belevenissen.

De maaltijd werd buiten op het terras, maar i.v.m. het weer overdekt, geserveerd en gebruikt. Geanimeerd babbelend hebben we na de salade witte bonen met saucijsjes gegeten. De Engelssprekenden bleken respectievelijk een “gewone” Brit, een Walesman en een Australiër te zijn. Het waren allen marien-biologen, twee aan plankton, de Welshman aan schildpadmigratie. De Australier blijkt zich tijdens een verblijf in Zuid Afrika iets aan Suidafrikaans eigen te hebben gemaakt. Dat was dus wel grappig communiceren.

In de loop van de maaltijd schoof nog een negental Fransen aan. Het werd ons spoedig duidelijk waarom het Franse viertal en de fietsers op de tweede verdieping waren geparkeerd; die negen pasten naast ons nog juist in het onderste dortoir.

Natuurlijk hadden wij bij het uitpakken geen rekening gehouden met deze horde Filistijnen; van de totale opslagruimte hadden we zeker een kwart in bezit genomen. Zij van hun kant hadden geen behoefte tot vragen en wij ... we konden niet eens meer bij onze spullen. Nu hoefde dat ook niet, want het was slaaptijd en met een onschuldig geweten sliepen we in.

Hoewel het hoogteverschil vandaag minder dan 2000m meter was en de Serre weliswaar een van onze hoog(s)tepunten was (maar met een relatief korte klim erheen; het meeste hadden we gister al gedaan), was onze gemiddelde snelheid over de 7,3km slechts 1,9km/h. Overigens liepen we hiermee maar 3 minuten achter op de TP. Wel zijn we nog eens een ½ uur op Lucia achtergeraakt. (We hebben hier natuurlijk wel een extra kilometer gemaakt bij het doorlopen van het dorp.)

 

< Terug >

 

zaterdag 17 juli: Eylie d’en Haut – Bonac (gîte)

Uitgeslapen. De negen vertrekken redelijk vroeg en snel uit het dortoir, waarna wij ons konden voorbereiden op het ontbijt en de start voor Bonac. Inderdaad, we waren als eersten op de GR10, de enigen die ons op deze route zouden volgen, was het Franse gezin.

Het was een dag van een korte lastige afdaling naar de weg, met daarna een stevig klimmen naar de “abri de berger en pierre” (op 1660m) Hier kozen we nu definitief voor variant 10E. Even later hadden we een fraaie "terugblik" op Eylie.

Hierna volgde een langzame afdaling naar Bonac. Bij de Col des Cassaings rustten we enige tijd bij de cabane. Ook in deze cabane zou overigens te slapen zijn geweest, we hadden gisteren niet echt naar Bonac hoeven doorlopen, .... maar mede vanwege het weer zou het niet verstandig zijn geweest om te proberen deze cabane te bereiken. (NB. Enkele dagen eerder had Christian Lamarche hier geslapen.)

De abri “de fortune” (noodschuilplaats) anderhalf uur verderop hebben we niet kunnen vinden, eerlijk gezegd waren we daar zelfs de weg een tijdje kwijt.

Bonac binnen komen betekende een bushalte zien en een gîte, die wat achter de kerk verscholen was.

Het was dan ook een oude pastorie (presbytère), waarbij de moderne, Arbo-gecontroleerde brandtrappen m.i. zo goed mogelijk in het geheel waren opgenomen. En na een uurtje dreiging ...

... barstte dan uiteindelijk opnieuw een onweer los om, zo’n 17h; maar toen was ook het Franse gezin allang binnen, evenals een Franse randonneur die over (o.a.) beren en de route bij Arles-sur-Tech het nodige te melden had. Zijn informatie was accuraat en ik kom er dan ook nog op terug. Verder vertelde hij dat hij de GR10/HRP in omgekeerde richting liep en ’s ochtends uit Aunac was vertrokken en door de Tour een stuk had moeten omlopen. Ook gaf hij aan dat de gîte van Bouche slecht te vinden was. Ook met moeder en zoon van het Franse gezin kregen we die avond uiteindelijk uigebreid contact, pa probeerde het ook maar met dochter wilde het in het geheel niet lukken. Vandaag weer zo’n 6 uur gelopen met een gemiddelde snelheid van 2,9km. We hadden het een stuk trager gedaan dan zowel Lucia als de TP.

 

 

< Terug >

 

 

 

zondag 18 juli: Bonac – Esbintz (gîte)

Na een verkwikkende nacht in een eigen kamer (“chambre d’ hôte”, met bijbehorend toilet en douche op de gang; we waren voor DP € 70.= en voor de drankjes € 6.= kwijt). ontbeten we met z’n zevenen (het PD was voor ons klaargezet en de micro-ondes konden we wel bedienen), bedankte zoonlief mij voor het verwijderen van een teek en ik hem voor het “augmenteren” (met dank ook aan J.S.Bach) van mijn Franse woordenschat. Vervolgens gingen we proberen de gîte in Bouche te vinden. Er lag een stevig aantal verrassingen op ons te wachten.

In de eerste plaats een stevige routewijziging die ons pal naar het noorden, omhoog en westelijk van Balacet voerde. Onderweg misten we het spoor een paar maal en hebben we zeker 2 km extra (“hors-GR10”) gelopen.

In de tweede plaats het weer: Uchenstein zag er bij het passeren mistroostig uit, ...

... terwijl de Pas de la Core eerder "mist"troostig genoemd kon worden. Maar met die laatste constatering waren we Les Bordes en Bouche allang gepasseerd, dat laatste niet zonder het bordje “parking/gîte d’etape” te zien, maar niet in staat zijnde deze aanwijziging aan een van de in de omgeving voorkomende bouwsels te koppelen (als tenminste een ervan, zie TP, het al kon zijn). Mede gelet op het moment van de dag (rond 12.00h) besloten we, ondanks het zware parcours, toch maar verder te gaan.

De route leidde ons langs “het balkon” van de Vallée de Bethmale met een schitterend, maar ook druilerig uitzicht op enkele dorpjes. Als uit de kaart was gebleken dat dat ergens een hotel te vinden was, zouden we zeker de afslag, over de rivier heen, hebben gekozen. Verder vermeldenswaard was dat we voor het oversteken van een kleine, smalle “gorge” een stukje over de betonnen rand van het aquaduct waar we verder grotendeels langs liepen, moesten gaan. Zonder redelijk evenwichtsgevoel zou dat niet te doen zijn geweest. Van het Étang de Bethmale hebben we weinig gezien, omdat ik ervoor koos om daar ongeveer 2 km langs de weg te blijven gaan. Hiervoor waren drie redenen:

1. Voorkomen drijfnat te worden onder de bomen van de Forêt de Cadus.

2. Daarnaast, mede i.v.m. met de in het totaal af te leggen afstand, vond ik het verstandig ons niet tot het uiterste te vermoeien en het parcours iets te vereenvoudigen. Want vermoeiend (en lang) was deze dag wèl.

3. Het werd zo geleidelijkaan weer eens tijd voor een (droog) rustmoment, die was gemakkelijker langs de weg dan onder de bomen te vinden.

Na deze rust sloeg de verleiding toe: ongeveer 2 km vòòr de Col minderde een auto achter ons vaart en kwam naast ons rijden: een dametje in een ongeveer even oud autootje. Zij stelde ons een lift voor, maar Jacomine, die het woord voerde, bedankte in alle vriendelijke toonaarden gedecideerd voor het aanbod. Uiteindelijk kwamen we na heel wat gezigzag (in volle mist) op de Pas; duidelijk was dat de Tour laatstelijk was gepasseerd en dat een paar mensen nog wat stond na te genieten. Wij kruisten de weg en daalden een vallei in die ons via een steeds duidelijker weg uiteindelijk naar de gîte van Esbintz bracht.

Tsja, er zijn van die momenten waarvan je weet dat “een beetje beschrijven” onrecht doet aan de situatie, dus daar gaan we: er was een kampeerveldje en een gîte die via een aantal platte stenen in de vorm van een trap te benaderen was.

Toen we eenmaal, voorzichtig balancerend, boven waren en hoorden dat de organisatie vanuit het volgende pand (zie onderstaande foto, deze en de vorige zijn natuurlijk pas de volgende ochtend gemaakt) werd geleid, ging ik alleen en zonder rugzak weer omlaag. Vervolgens passeerde ik een stel kippen, katten en ander dierlijk spul om vervolgens het genoemde pand te betreden.

Daar liep een aantal vage personen rond. Ik wende mij tot de zoon van Cadwizle en vroeg hem of er ruimte voor ons was. Hoewel ik in de gîte maar twee mensen was tegengekomen, hield ik mijn hart vast: de “ontvangstruimte” (waarover later meer) stond boordevol met mensen (evenals trouwens het kampeerveldje). Tel daarbij dan nog eens onze vermoeide en vochtige staat.

Het verlossende woord kwam van zijn tante, de gardienne, die de gewoonte bleek te hebben zich binnen en buiten blootsvoets te verplaatsen, daar waar wij ons uiterste best deden zo min contact te hebben met de uitwerpselen van haar levende have. Er was ruimte: een deel van de aanwezigen behoorde bij de levende have van de boerderij (de zoon van Cadwizle, zijn ge”vlechtjes”de vriendin, nog een persoon en een meisje waarvan de gardienne later meedeelde dat zij de “concubine” was (van wie, bleef in het vage). Verder stond er nog een viertal mensen (2 stellen) op iets onduidelijks te wachten. Zij zouden later mee-eten, sliepen echter niet in de gîte, maar op het kampeerveldje in hun tent.

De ruimte was verder gevuld met een grote tafel met een groot aantal borden en een zelfde aantal stoelen, een piano met een sonatine van Clementi op de lessenaar en een soortement bankstel op de grens van de “kamer” naar een “keuken” die grotendeels aan het oog onttrokken werd door een grote, dwars in de kamer staande kussenkast zonder “kussens”.

Een niet onbelangrijk deel van de ruimte werd in beslag genomen door een hond van het type “patou” die zich vol plezier van zijn ene zijde, via de rug, op zijn andere zijde rolde. Om ervoor te zorgen dat het niemand ontging dat hij plezier had, gaf hij dat van tijd tot tijd ook barkend aan. Een tweetal katten liep zwijgzaam heen en weer en –zoals reeds eerder vermeld- een toompje kippen, waarvan één van de dieren een voorbeeld gaf van melanisme. Een erwtenkammige haan en een siergans bleven zorgvuldig buiten, maar waren essentieel voor het doen ontstaan van dit Dickensiaanse beeld; en dat was het begin nog maar.

Opnieuw de tegeltrap naar de gîte op om Jacomine te melden dat alles in orde was en dat de gardienne “viendrais”. Ondertussen toch maar op de eerste verdieping ons bed ingericht, alwaar nog een echtpaar zijn bed had klaargemaakt en nu zat te lezen. Beneden wachtten we de gardienne af, want (werd ons verteld) (warm?) douchen was i.v.m. het onweer van gisteravond (nog?) niet mogelijk. De gardienne kwam niet en ach je kon je best met koud water wassen. Beneden, in de kamer/keuken van de gîte zat een tweede Frans echtpaar. Nadat hij met haar uitgebreid het verleden en de toekomst had besproken, gaf zij mij een bijstelling van het beeld dat hij mij eerder had gegeven door zijn opmerking dat zij DE GR-10 liepen (wij deden immers maar de variant, de 10bis). Zij waren begonnen bij Refuge de l’Etang d’Araing en nu al zo’n negen dagen bezig. Ze vond 3 à 4 uur lopen op een dag zwaar genoeg. Gelet op het feit dat ze daarbij iedere dag in een tent sliepen, kon ik mij daarbij nog wel iets voorstellen ook. Wij hadden deze dag overigens ruim 24km gelopen, iets wat de gardienne een hele prestatie vond. Het is inderdaad onze langste dag in km’s geweest, maar niet in looptijd. Het terrein was uiterst goed voor ons geschikt: vrij vlak en weinig grote stenen. Met 2500m was het hoogteverschil toch nog redelijk indrukwekkend.

Vervolgens gingen we terug naar de ontvangstruimte, waar immers ook gegeten zou worden. Wij konden aansluiten, maar de 5 nog leegstaande stoelen met bijbehorend eetgerei waren blijkbaar niet voor de menselijke levende have van de boerderij bedoeld, want halverwege de (uitstekende) maaltijd kwam er een echtpaar met drie kinderen binnen dat zich door een ezel door het landschap liet voeren. Stel je dus voor: je bagage op een ezel, het beest loopt zijn rondje van een dag of zes en jij er achteraan. Het beest versjouwt daarbij zo’n 40 kg. Hierop liet één van de aanwezigen zich ontvallen zich een halve ezel te voelen. Dat je overigens van het achter een ezel aanlopen ook moe kunt worden, bewees de jongste telg, Alexander.

Het eten was “eenvoudig”(hoewel, de zelfgemaakte hartige taart paste toch niet helemaal in dit beeld) en doeltreffend: macaroni/spaghetti, vlees met vleesnat en achteraf de reeds genoemde “gateau”: maïsmeelplakjes, gebakken in suiker (en dus gecarameliseerd) en bestreken met honing. Een en ander werd overvloedig voorzien van wijn, een drank waarvan de gardienne overigens een zichtbaar liefhebster was. Hierdoor (of desondanks) kregen we tijdens het toetje van haar een hele verhandeling over de beren, wolven en honden in de Pyreneeën, niet in de laatste plaats over de “Patou”, een herdershond die de kudde zo goed beschermt dat jìj wel mag oppassen, dat een andere hond geen schijn van kans heeft en dat zelfs een beer toch liever maar een andere richting kiest als hij deze dieren gewaar wordt. Wij hadden al met hen te maken gehad tussen Araing en Eylie. We hoorden (overigens ook uit andere bronnen) dat er inmiddels 15 beren waren, dat deze verantwoordelijk zijn voor de dood van zo’n 5 schapen per jaar, dat dit voor een aantal mensen reden is om van die dieren af te willen, dat loslopende honden meer dan 500 (of was het toch 5000?) schapen doden en dat de Patous m.n. tegenover hen hun belangrijke rol spelen.

Wie overigens mocht denken dat mijn beschrijving van Gila (zo bleek later dat deze Duitse heet) recht aan haar doet, houdt te weinig rekening met de onmiskenbare magie die er rond deze vrouw hing. Een verdere beschrijving lost dat probleem niet op.

De badruimte in de gîte werd ook gebruikt door de kampeerders. Zo leerden we voor het eerst een stel zwijgzame kerels kennen, die ik voor het gemak maar de “mariniers” noemde. Let op, we komen ze nog tegen.

 

< Terug >

 

maandag 19 juli: Esbintz – Le Trein d’Ustou (hotel)

De volgende ochtend vertrokken we na het gebruikelijke (her)inrichten van de rugzakken en het PD. De zelfgemaakte jams voorkwamen dat dit tot het “normale” Franse ontbijt te rekenen viel. Gila raadde dat we via de GRP “Tour du Val du Garbet” Le Trein of St.Lizier d’Ustou wilden proberen te bereiken, dus t.o.v. de “normale” GR-10E een “raccourci” wilden plegen. Ze raadde ons dit ten sterkste af. De GRP was door de weersomstandigheden momenteel gevaarlijk. We konden beter de D8F nemen, deze was ook mooi, bracht ons naar het zelfde doel, met minder risico. Wel, iedereen weet hoe wij denken over raadgevingen van gîte- en refugebeheerders en we hebben ons aan dit voorstel gehouden; ze had gelijk, het was mooi, hoewel het gedeelte voor de afsnijding toch het mooist (en natuurlijk ook meteen het zwaarst was (let op de steilten).

Daar waar we op het punt stonden de Tour du Val te verlaten, we hadden al even gerust bij Moulin Lauga en geprobeerd aan koffie te komen bij een kanoverhuur, stond het hotel-restaurant "Auberge des Deux Rivières" (bij de Pont de la Toule, de twee rivieren zijn de Salat en de Alet).

Bij binnenkomst werden wij meteen in het Nederlands toegesproken. Men meende dat wij deel uitmaakten van het groepje SNP-ers dat verwacht werd. Toen de, vervangende, begeleider ons ontmoette, vroeg hij ons dan ook of wij “van SNP” waren. Mijn, te verwachten, reactie was natuurlijk: “Nee, wij zijn van onszelf.” Ons kopje koffie werd ons geserveerd door de eigenares van het hotel, zij bleek uit Heiloo afkomstig. Hierna kwamen we in recordtijd in Trein d’Ustou aan, bij hotel “Les Ormeaux”.

Het was de gemakkelijkste dag van het hele parcours: kort, weinig hoogteverschil en een vrij eenvoudige ondergrond (zowaar was het laatste deel asfalt en voor een keertje is dat niet erg.) We haalden hier een gemiddelde snelheid van 4,7km. Ongehoord, ook in 2003 was ons dat niet overkomen. Na het gebruikelijke inrichten (wassen (=douche/bad), wassen (nl. de kleren) en (deels) uitpakken en het onvermijdelijke drankje (cola en bier) en een bepaald niet onvermijdelijke warme lunch, zijn we “voor de lol” doorgelopen naar St.Lizier d’Ustou. Daarvoor moesten we eerst omhoog in Le Trein en daar nog wat slingeren langs een landweggetje. In de alimentation kochten we een telefoonkaart, ansichtkaarten en abrikozen. Ook keken we wat we de volgende dag nog konden inslaan. Toen we daarna terugliepen naar de camping van Le Trein, belden we daar vanuit de telefooncel met ’t Kerkplein en Tialda. (Het kostte de beheerster enige moeite ons het gebruik van deze cel toe te staan, maar omdat de andere in St.Lizier stond ... vooruit dan maar.) De berichten waren niet echt goed. Er heerste diarree en Tialda had zich een echte stafylococcen-infectie op de huid gehaald, waarbij bleek dat je ook niet zonder meer aan een dokter kunt komen, zelfs niet als je geen allochtoon ben. Jacomine maakte zich (natuurlijk) ongerust, maar veel konden wij verder ook niet doen, dan aangeven dat we zo snel mogelijk weer contact zouden opnemen.

Vervolgens, in afwachting van het repas, ieder twee consumpties genuttigd, het verhaal in klad geschreven en de loopgegevens uitgewerkt (zie elders).

 

 

< Terug >

 

 

 

dinsdag 20 juli: Le Trein d’Ustou – Aulus-les-Bains (gîte)

Een goed, maar niet uitstekend PD sloot een verkwikkende nachtrust af in een goede kamer met bad en een gangtrap waarop je iedere keer weer het risico liep je benen te breken. Er was een extra tree aangemetseld in de kleuren van de gang. Opgewekt verlieten we het ongelukkige echtpaar, na betaling van de rekening (DP € 67.60, omeletten en drankjes € 34.20). Eerst passeerden we de resten van het kasteel waarvan het kerkje en de begraafplaats (symbolisch?) het minst door de tijd geschonden waren.

We gingen via Bielle op weg naar de campinggas, een extra telefoonkaart en wat joghurtjes in St.Lizier (zie onderstaande foto en voor het pleintje bij de alimentation: Lucia, foto op blz.135).

De kosten, van vandaag en gisteren tezamen, waren ± € 13.=

“Al snel daarna begon de klim, en daarna kwam de rest; want achteraf valt vast te stellen dat het een van de meest afwisselende en zwaarste dagen van de hele GR10 is geweest, deels doordat de route door de regen van de afgelopen dagen, en door de mist, verre van gemakkelijk was”, schreef ik ’s avonds. Nou, het kan zijn dat het tot nu toe de zwaarste loopdag was, maar dan toch alleen tot nu toe (waarover later, uiteraard, meer). Zuiver getalsmatig was het met zijn lengte van ruim 18km en een hoogteverschil van in het totaal ongeveer 2500m geen bijzondere dag. Het moet vooral aan de omstandigheden hebben gelegen.

Het begon, na de “aanlooproute” met een felle klim door een buxus/beukenbos.

Geleidelijkaan nam het aantal beukenbladeren op de grond toe en dus ook de glibberigheid. De helling werd, gelukkig, wat minder, maar de stenigheid veranderde omgekeerd evenredig, m.n. op een drietal punten moesten we linksdraaiend wat spannende manoeuvres uitvoeren. Hoger nog, na de Pic de Fitté, werd het decor een stenig grasveld met weinig markering en veel mist. (De volgende foto’s  geven de weersomstandigheden en de verschillen met het eerste deel van de klim goed aan. Bij de eerste -12.15h, 1580m- staat in mijn aantekeningen: “Jacomine achter berk (in mist)”.

De andere moet terugfotograferend van de Col d’Escots zijn genomen, die kan er heel anders uitzien: Lucia, foto blz.138). We hadden gelukkig weinig last van oriëntatieproblemen. Daarna, na de Col d’Escots, werd het bal: stenig en steil en we schoten dan ook weinig op. Na het daaropvolgende bos(je) werd het pad zelfs glibberig en glad en pal voor (of na) het oversteken van de Fouillet hadden we nog een schoorsteenachtig ding te nemen. Maar wat was het mooi!! Vervolgens namen we de afslag naar Aulus-les-Bains, officieel een GRP maar toch GR10-gemerkt. Een aantal lastige paardjes was de laatste beproeving.

Even later achterhaalden we een Vlaams echtpaar met hun kinderen waarvan de vrouw Jacomine uitvroeg over onze belevenissen. Hun Franse gids hoorde het zonder commentaar aan, maar misschien was dat ook niet zo gek. Na het overschrijden van de brug vervolgens dwars door het dorpje naar de gîte. Heel het dorp, althans de ouderen, wees ons onderweg de weg, alsof er geen markering was.

We werden uitstekend ontvangen, bespraken een kamer, met douche en toilet op dezelfde verdieping (een situatie die je ook regelmatig in een hotel hebt, bijvoorbeeld de volgende dag) en genoten samen met een drietal Parisien(e)s van een uitstekende, echt uitstekende, maaltijd: hartige taart, rijst met prutje en saucisse, perziktaart en verder wijn, met ongevraagd bijgeleverde koffie. De kosten bedroegen ± € 70.= In het dorp hebben we nog wat boodschappen gedaan (± € 13.=) en het thuisfront weer even gebeld.

Ook deze gîte was een oude pastorie, waarbij de zolder tot een uitstekende slaapruimte (in de praktijk slechts voor ons beiden, chambre d’hôte) was omgebouwd. Vervolgens de tijd genomen de gardienne te complimenteren en meteen aan de gardien om “scoth” gevraagd. (Ik had mij al eerder afgevraagd hoe ik de hoogtemeter i.v.m. de breuk in het glas het best tegen vocht kon wapenen. In Bonac aan de Franse jongeman gevraagd of “un morceau d’une bande transparante et collante” een correcte omschrijving was. Hoewel, zei men mij, “adhésive” toch beter was dan “collante”, werd mij toch als beste alternatief het woord “scoth” voorgesteld. Pas nu in Aulus kwam ik ertoe daar werk van te maken.) Daar er geen “scoth” (meer) aanwezig was, kreeg de hoogtemeter een prachtige hoes van keukenfolie aangemeten. Daarna heb ik nog met een drietal Frans- (en Duits-)sprekende Zwitsers zitten babbelen, terwijl Jacomine al vast naar bed ging. Om de een of andere reden boterde het niet tussen hen en de Fransen.

 

 

< Terug >

 

 

 

 

woensdag 21 juli: Aulus-les-Bains – Vicdessos (hotel)

De gardien had het materiaal voor het PD klaargezet. We aten dat samen met de Zwitsers. Daarna op weg, oh, nee, ik moest terug naar de gîte, want was vergeten een foto te nemen (de enige maal dat mij dat dit jaar, afgezien van Bagnères, overkwam.)

Hierbij kwam ik “onze” mariniers tegen, die ±4 min. later Jacomine passeerden, (alweer) zonder enig boe of ba. Het gaat om die kleerkasten die wij in de gîte te Esbintz waren tegengekomen toen zij daar, kamperend op het veldje en wachtend op het moment zich te kunnen douchen (wat dus niet kon), hun kaarten zaten te bestuderen. Pogingen tot communiceren waren daar door hen monosylabisch afgehandeld. Gelet op het feit dat zij rookten waren het volgens mij mariniers of mariniers; gelet op het feit dat een van beiden een T-shirt droeg met als opschrift “’t Moorgat”, misschien zelfs Nederlandse, incognito. Afijn, deze dus, geef ik wel erg veel aandacht, maar dat komt omdat ik er nog op wil terugkomen, maar eerst iets anders.

Terug van het fotograferen, bij de brug aangekomen, gingen we deze over en weggemoed op weg, waarbij Jacomine mij haar stilzwijgende ontmoeting met de mariniers meedeelde en ik haar die van mij. Na zo’n zeven minuten ging het alarm in mijn hoofd af; we hadden allang van de “Departemental” af moeten zijn. Gelukkig kruiste de GR10 deze weg al heel spoedig en konden we de route verder vervolgen, ondertussen daarbij vaststellend dat ook hier de Tour ons voor was geweest.

Op die foto is tevens goed te zien hoe een mobiele wasdroger eruit ziet.

De weg omhoog was als het eerste deel van die van gister: eerst gemengde beuken- en buxusbospaden, later alleen nog met beuken boven ons, allemaal praktisch even steil als gister maar mede door de drogere staat, net een pietsie gemakkelijker. Zelfs de “jusque-au-bord d’un dangereux precipe” namen we moeiteloos, maar misschien wel omdat de TP niet zonder enige humor meldde dat de GR daar een “change d’orientation” onderging.

Vlak voor Coumière, een P-plaats, passeerden we een stel dat daar zijn tent aan het drogen was. De onderlinge begroeting was in het Frans.

Op die P-plaats was één (één, maar wel schitterende) picknick-tafel neergezet. We pi(c)kten deze meteen in voor een welverdiende rustpauze. Ondertussen ontvouwde ik Jacomine mijn theorieën omtrent de mariniers. Dat we ze nu nog een keer in Aulus waren tegengekomen kwam omdat zij één van de omwegen van de hoofdvariant hadden gekozen. Met dagmarsen van 8h moest dat mogelijk zijn.

En toen doken ze op. We waren ze blijkbaar in die eerste 7 minuten gepasseerd, tijdens onze route-afwijking op de “Departemental”. Ze zagen er niet uit alsof ze per dag 4*2 uur konden doordrammen, maar het kon zijn dat ze daarvoor eerst een nicotineshot nodig hadden. Daarvan voorzagen zij zich inmiddels. Toen wij hen daarbij passeerden kon er, zoals gebruikelijk, weer nauwelijks een woord af.

Omhoog nu, in 5 grote “lacets”, vergelijkbaar met het eerste deel van de Espingo-Bagnières-de-Luchon-dag. We kwamen daar opnieuw de gids van de vorige dag tegen; nu begeleidde hij andere mensen. Grofweg wisten we het tempo aan te houden van al die dagjesmensen die hun auto op de P-plaats hadden gestationeerd en nu met een dagtasje op de rug een dagje gingen berg“wandelen”.

Wèl werden we ingehaald door een tweetal Leiderdorpse jongens, waarvan één van beide meldde dat hij al zo’n 5 à 6 keer in de Pyreneeën was geweest, hetgeen Jacomine tot de veronderstelling bracht dat hij dit de eerste keren waarschijnlijk toch niet zelfstandig lopend had gedaan. Toen we op ±2/3 van de klim waren, zagen we ver onder ons onze “mariniers”: zij moesten in feite nog aan het grote werk beginnen.

Zo gingen ze roemloos ten onder, evenals mijn theorieën. Al dan niet uit schaamte hebben zij zich hierna niet meer aan ons vertoond. Jacomine ging ondertussen onverdroten verder omhoog, terwijl achter ons, op grote afstand, Aulus nog te zien was.).

Tijdens de rustpauze op de Col (de Port de la Saleix) nam ik dan eindelijk de defintieve beslissing (maar wel natuurlijk in overleg met Jacomine): we gingen niet naar de Refuge de Bassiès, langs dat schitterende merencomplex dat de gîte-eigenaar in Aulus mij zo uitdrukkelijk had aanbevolen, maar namen de afsnijding naar Auzat-Vicdessos. Dit werd door de TP toegestaan “pour gagner ravitaillement” en uit de IGN-kaart bleek het een goede, gemarkeerde route te zijn. Dat ravitrailleren was nodig, meer om het geld dan om het eten bleek achteraf. Daarnaast scheelde het ons ook nog eens een dag (of eigenlijk, nog lastiger te plannen, twee halve dagen), dus daarom... (zie vooral onderstaande foto's, waar daar afwegingsproces door Jacomine bijzonder treffend in beeld is gebracht. Verder blijkt hier dat ik de gewoonte van Jacomine om haar schoenen tijdens rustpauzes uit te doen, schaamteloos heb overgenomen.)

We maakten het ons hierdoor bepaald niet gemakkelijker.

Het begin van de afdaling had grote overeenkomsten met die van de derde dag in 2003 (de “falaises dangereuses”), maar ondanks onze groter rugzakgewicht en de kritische blikken van een Frans gezin gingen we zonder veel problemen omlaag. Jacomine deed dat met zoveel overmoed dat zij een stukje vooruit ging en vervolgens een deel op haar handen aflegde, waarschijnlijk ter ontlasting van haar benen.

Geleidelijkaan werd de afdaling rustiger. Na een stel koeien en een heuse orri maakte ik een terugblikfoto waar de col en het dalende pad goed te zien zijn; dit start bij rechterzijde van het wolkje links).

Hierna rustten we even uit in een bosachtig, beschaduwd gedeelte. Daar kwam hetzelfde paar ons achterop dat we ’s ochtends de tent hadden zien drogen (en dat voor ons uit naar boven was gegaan, maar een langere rust op de col hadden genomen). Het bleken Nederlanders te zijn, ze liepen de GR10, waren 6 weken onderweg en hoopten voor 1 september de zaak af te ronden. Hoewel ze alles met de tent deden, sloegen ze de Haute-Ariège (Auzat-Mervens) over. Dat werd, vonden ze, teveel gesjouw met voedsel.

Hierna koersten zij op de camping van Vicdessos en wij op het hotel in Auzat.

Maar wij moeten in het dorpje Saleix het verkeerde paadje omlaag gekozen hebben, waardoor we zeker 2½ km “teveel” liepen. Gelukkig was het een fraai paadje. In Auzat ontdekten we dat het door ons uitverkoren hotel gesloten was en dus gingen we naar het Office du Tourisme. Ja, er waren wat hotels, maar het eerste dat ze noemden was dat waarvan wij inmiddels haden geconstateerd dat het gesloten was. Er was echter een ander in Vicdessos, op (ruim) een kilometer. Dat leek mij toch wel een redelijk afwijking van de route, maar een handig pad naar Sem zou de volgende ochtend dat schijnbare verlies volgens de VVV-meneer in winst doen verkeren ... als we het konden vinden. En dat kon volgens voornoemde spreker geen probleem zijn.

Na enig gesjouw in het hotel (zie foto, in het openstaande raam staan onze schoenen te drogen) goed gedronken, gegeten en gewassen.

Verder een irritant stel Nederlanders, m.n. de dame, aangehoord. Naar boven: morgen begint de aanval op de Haute-Ariège, maar vooraf zal er eerst nog wat voedsel en geld moeten worden verzameld. Het hotel overigens had een uitstekende beurt gemaakt in de eerste jaren van de twintigste eeuw: Henri Poirot zou er zo een moord hebben kunnen oplossen. Ware het niet dat er, naast de onvermijdelijke vergeling en andere vormen van veroudering, sindsdien in dit hotel waarschijnlijk nooit iets gebeurde.

Het eten was van een abominabele kwaliteit, de kosten waren vergelijkbaar met andere onderkomens (DP € 65.40; drankjes € 14.60). De dag was met een totaal hoogteverschil van ruim 2450m en 21km een “gemiddelde” dag. Vanwege die schitterende klim, enigszins gewaagde afdaling en het verdere verloop, ook nog eens zonder merkjes toch wel bijzonder, maar ja dat waren in de praktijk, om steeds andere redenen, bijna alle dagen.

 

< Terug >

 

donderdag 22 juli: Vicdessos – Siguer (« gîte » Feestzaal)

Ge-PD-d, tsja. Daarna verder klaargemaakt, Jacomine boodschappen gedaan bij de Proxi (± € 13.50), waarbij wij een gesprekje voerde met de Franse dame n.a.v. een tor en Van Gogh. Ook de Euprocta (zie TP-IV, blz.55) en de desman kwamen, toen we aangaven biologen te zijn, nog even aan de orde. Vervolgens geld getrokken, volgens Lucia kon dat immers hierna pas weer in Banyuls, en nu meenden we dat het aantal distributeurs inmiddels wel zou zijn toegenomen, maar risico’s kon je op dit punt toch moeilijk nemen. Vervolgens bij de VVV van Vicdessos langs voor het weer: vandaag een beetje warm, morgen meer (Dit wordt dan leuk, schreef ik ’s middags om 16.00h, want het is nu in de schaduw al ongeveer 43ºC en in de zon heter dan 55ºC. Over cabanes wist hij geen bruikbare nieuwe mededelingen te doen. En dus naar boven, naar Sem. Natuurlijk probeerden we eerst een aanlokkelijk maar verkeerd weggetje uit. Nadat we dat hadden vastgesteld bleek de tweede keuze een betere, maar ook een steilere. Pal voor Sem zagen we nog een dolmen ...

... en daarna gingen we even rusten in de schaduw van Sem. Hoe nu verder, we liepen immers ongemarkeerd? Naast het bankje waar we zaten, stond een man dranken in een beek te koelen. Hij gaf ons, bijna ongevraagd, het antwoord: “Le Chemin des Mines (de Fer de Sem)”. Die namen we dus, eerst een pad omzoomd met beuken en buxus en later i.p.v. die buxus hazelnoten. Ik realiseerde me dat die vervanging zich wel vaker zal hebben voorgedaan, maar dat ik die nog nooit bewust had waargenomen.

Na een “lacet” kwamen we terug op de GR10 en even later zochten we naar de afslag van de verharde weg af. Goed dat we met z’n tweeën liepen. Ik wist dat dat aan de linkerkant moest gebeuren en Jacomine zag waar dat dan was. Zo kwamen we Lercoul binnen. In het centrum bevond zich een schitterende waterpartij (zie foto Jacomine), een GR10-paar en een aantal overschilderde merkjes.

Slechts met de herhaalde hulp van een paar jongens uit het dorp vonden we de doorsteek naar Siguer, belangrijk omdat de reis langs de weg heel erg heet zou zijn geweest, nu liepen we doorgaans in de schaduw. Opnieuw een schitterend pad, wat we in de ochtend omhoog deden, deden we nu omlaag; tot in Siguer.

Daar waren de markering en de weergave van de route onderling niet met elkaar in overeenstemming te brengen. Jacomine zocht een schaduwrijk plekje bij een petanque-veldje op om op de rugzakken te passen en ik denderde door het dorp, op zoek naar de “Feestzaal” (zie Lucia). Boven aangekomen stond daar het allerlaatste huis. Dàt moest het zijn; er stonden veel wandelschoenen op een plank, een paar kooktoestelletjes, een parasol met tuinstoelen èn .... de deur stond open. Zonder kloppen stapte ik binnen. Daar, tussen Alexander de uil, een buste van Aristoteles, spinraggen, pannen en potten en elixers stond Merlijn, die ogenblikkelijk bereid was mij de “Feestzaal” te tonen, als hij maar eerst zijn hoed mocht opzetten. Onderwijl vertelde hij over al die Nederlanders die in Siquer woonden, waaronder een Gronings geoloog. Ook begreep hij, toen ik de waarheid bekende op zijn vraag of ik alleen was, waar Jacomine was. Die zochten we op en zonder blikken of blozen droeg hij haar rugzak voor haar naar l’Accueil des Randonneurs, naast de “Feestzaal”.

Deze “gîte” stelde teleur; het was een duistere ruimte, waar de matrassen stevig naar champignons roken.

Over de toiletten en douche overigens niets dan goeds. Hier was reeds een Fransman aanwezig die meldde dat zijn twee Engelse vrienden ook onderweg waren. Dat moest dan allemaal, samen met die (veronderstelde) Fransen die wij in Lercoul hadden achtergelaten, in het zaaltje. Dàt zou dit, met 6 bedden wel erg “crowdy” maken; maar ja, wie het eerste maalde... Wat echter was het beste malen? Slapen op de banken was misschien toch een beter alternatief dan op die stinkende matrassen. En dan schrijf ik, aan een tafeltje in de schaduw: “Inmiddels zijn we heel wat maaltijden verder. Niet alleen onze campinggas werkte uitstekend, ook het brandertje van de “Engelse vrienden” die identiek bleken te zijn aan onze “Fransen” in Lercoul. De Fransman at koude salade (met vlees). Hij had bovendien “la Presidente du Comité des Fêtes” weten op te duiken die ons op zijn verzoek (uiteraard tegen betaling, € 3.=) cola en bier wilde leveren.”

Siguer is overigens niet altijd het slaperige plaatsje geweest dat wij nu ontmoeten: de foto toont het jachthuis (of “één van de” natuurlijk) van de graven van Foix.

Van diverse kanten was er geld geleverd om tot een diepgaande restauratie met dit zichtbaar resultaat te komen. Ook kwamen we hier zowaar nog wat “jong spul” tegen: een klein jongetje, dat uit de fontein “eau non potable” dronk en door zijn moeder vriendelijk doch dringend terecht werd gewezen en, bij de “gîte” een jongetje dat bij voortduring liet blijken buitengewoon geïnteresseerd te zijn in de kookkunsten van het Engelse stel; zo dat de vrouw ervan (Rose) op gegeven moment haar man (Allen) meedeelde zich toch echt niet verantwoordelijk te houden voor eventuele ongelukken. Manlief maar gelukkig ook moeder van ’t kind grepen daarop in.

Na ons ommetje maakte iedereen zich klaar voor de nacht. De Fransman en de Brit kozen voor de matras, Jacomine en ik voor banken ìn de ruimte en de Engelse nam eveneens banken, maar in een gangetje naast de ruimte en zonder schimmelgeuren.

Het was een mooie, korte (13km) en niet al te inspannende dag geweest (totaal hoogteverschil: ±1500m). Wèl was het heel warm. Als dat morgen ook zo was....

 

< Terug >

 

 

 

vrijdag 23 juli: Siguer – Refuge de Clarans (cabane)

Op deze dag staat er in mijn schriftje niets meer dan: “Er is veel over gister en zeker over vandaag te vertellen, maar het is bijna bedtijd, dus nu de essentialia.” (En dan de loopgegevens, zie elders)

Ongedateerd volgt dan (in blauw, waar ik eerder –bijna altijd- in zwart schreef): Tsja, veel te beschrijven. Over Christian Lamarche, over de Britten (veel korter). Over onze start uit Siguer, over die lange dag richting Refuge, nee, Cabane de Clarans, over het eten, wassen, afwassen en het water-maken aldaar, maar ook over die gruwelijke afdaling naar Clarans en de nog veel gruwelijker klim uit dat dal erna, over de Plat de Beil waar we ’s ochtends hebben zitten eten enz. (De volgende aantekening is gedateerd op 26/7(!)

De oorzaak van deze omissie zat hem er niet alleen in dat dit deel van onze vakantie in feite het zwaartepunt bleek te vormen zowel in looptijd als in hoogteverschillen, maar ook in het feit dat mijn zwarte balpen bij het vertrek in Siguer uit mijn broekzak viel en daarbij op zijn punt terechtkwam. Het opduikelen van een reserve uit de bepakking had niet de hoogste prioriteit. Daarbij kwam dat ik 23 en 24 juli na het lopen nogal wat andere zaken te doen had dan alleen mijn schriftje bijhouden.

Goed, dus nu uit het geheugen:

De Fransman, die dus Christian bleek te heten (dat hoorden we overigens pas later) stond om half zes op en vertrok om 6 uur, 25 minuten later gevolgd door ons. Dat was voor de Engelsen het moment om zich ook te gaan klaarmaken. We hebben ze niet meer teruggezien; volgens Christian omdat ze niet gewend waren enig tempo te ontwikkelen, theedrinken was belangrijker dan lopen. Wij stegen naar Gestiès, waar we om 7.00h een korte rust namen (foto, terugblik op Lercoul en Siguer).

Vervolgens ging het verder omhoog, naar de Col de Gamel (foto, Lercoul is nog steeds te zien).

Hierna traverseerden we een stuk, vòòr we vlak voor de Col de la Lène weer wat moesten klimmen. Vervolgens dòòr tot de Pla de Montcamp, waarbij we Christian voor het eerst in zicht kregen.

Nu was het gister eigenlijk mijn bedoeling geweest om niet in Siguer te blijven (zeker ook vanwege de “champignon”geur) en nog een stuk van dit parcours te lopen. Het is maar goed dat we dat niet gedaan hebben. De eerste gelegenheid om aan water te komen hadden we nu nog niet bereikt en tot zover zouden we gister nooit hebben kunnen komen.

Tijdens het stijgen werden we achterhaald door enkele personen. Bij de Col du Sacs haalden we Christian in en liepen we een tijdje met hem op. Hierbij passeerden we de Cabane du Besset d’en Haut en die van Courtal Marti zonder te kunnen vaststellen of zij bruikbaar waren. Bij het afdalen naar de Cabane de Balledreyt raakten we hem kwijt, Jacomine had een stop nodig en “en plein soleil” vond hij dat niet zo handig, maar “nécessesaire” is nu eenmaal “nodig”. We werden hier dan ook nog door een gezin achterhaald dat hier op ongepast (“niet-passend” zegt Jacomine) schoeisel een uitje aan het maken was.

Er was een goede middagpauze nodig om weer wat op krachten te komen. De eerste pakten we bij de vervallen Cabane (waar eventueel toch te overnachten zou zijn geweest), maar geleidelijkaan wilde ik onze watervoorraad wel eens wat uitbreiden en we liepen door tot een zijbeekje van de Ruisseau de Sirbal. We kwamen daar tegen enen aan. Een terugblik toont de Cabane de Balledreyt, maar nauwelijks – en dan rechts! – die lastige afdaling, links is de Pic du Col Taillat te zien.

Bij dat bovengenoemde beek zat Christian, zich op te frissen van de nacht en al dat klimwerk dat daarna gekomen was. Daar sloten wij ons graag bij aan. Ik vroeg hem of het water ook te drinken was en hij wees op de dieren die boven de beek rondliepen: nee, dus. Ik moest maar wat Hadex gebruiken. Hierop maakte ik mijn rugzak open en maakte voor het eerst “in het wild” drinkbaar water. Dat bracht hem tot verbazing. Een aanvulling op zijn voorraad kwam hem goed uit. Al pratend werd hem duidelijk wat onze plannen waren, nl. zien of de Refuge de Clarans te bereiken was. Hij meldde dat hij daar al eens eerder geweest was en dat het bereiken van deze cabane wel mogelijk zou moeten zijn, bovendien was er gegarandeerd drinkbaar water (te maken). En zo startte een los-vast samenwerkingsverband dat een dag of twee als zodanig in stand zou blijven. In de eerste plaats bestond deze uit de klim naar de Col de Sirmont, waar een tweetal Franse meiden ons meldden dat ze de weg waren kwijtgeraakt. Hen weer even op het spoor gezet. Daarna doken we omlaag en geleidelijkaan de bossen, de schaduw in (rond 16.00h) en snel omlaag (binnen drie uur – met alle tussenstops - van bijna 1700m tot 1040m). Dat dalen ging maar door en steeds sneller (dus steiler). Toen we uiteindelijk bij de brug van Coudènes waren aangekomen, was het nog niet afgelopen, we hadden nog 14 minuten nodig om via een kronkelig paadje bij een weide te komen. Aan het einde daarvan lag de Refuge, het was half zeven. Of we die ooit met zijn tweeën gevonden zouden hebben, weet ik niet zeker. Wel weet ik dat we daar niet overnacht zouden hebben, daarvoor hadden we te lang met teveel onzekerheid moeten doorlopen. We zouden uiteindelijk waarschijnlijk langs de Calvière of de Aston hebben overnacht. Het is overigens een raar idee echt in “the middle of nowhere” te zitten (zie ook Lucia), maar toch in de onmiddelijke omgeving van toch weer een weg.

Daar waren we dan: Jacomine, Christian bij de Refuge (=Cabane) de Clarans).

Christian bracht de “bat-flancs” in orde en hielp mij vervolgens met het “maken” van zo’n vier liter water uit een stroompje op 2 minuten van de cabane. Hierbij werd duidelijk dat het filteren wel nodig was: allerlei kreeftachtigen werden tegengehouden. Jacomine waste zich (en liet zich daarbij bijna leegzuigen door een bloedzuiger) en maakte vervolgens “de bedden” op (d.i. legde de slaapzakken klaar). Ik fabriceerde inmiddels een stevige soep (met noebels), waarbij ikzelf langzaam maar zeker werd opgegeten door dazen en muggen, maar ja, het pannetje mag niet omrollen. Ook nu gingen er bij de maaltijd weer een aantal hardkacks naar binnen. We moeten er maar eens diep over filosoferen of we die ooit nog eens (moeten) aanschaffen.

Vervolgens werd het geleidelijkaan donker en tijd om te slapen. Dat deden we nu (net als in de Cabane d’Artigue, in Siguer en later in de Refuge/cabane op een plankenbodem, waarbij onze iolatiematjes de functie van matras hadden. We hebben in alle gevallen goed tot heel redelijk geslapen. We hadden 19km gelopen en een totaal hoogteverschil van ong. 3150m overwonnen. Dat is meer dan ooit in 2004. In 2003 had de dag van Arrens naar Cauterets ±3110m totaal hoogteverschil opgeleverd en er zijn redenen ervan uit te gaan dat die waarde met zo’n 17% moet worden opgewaardeerd (zie later), maar deze dag naar Clarans maakte, waarschijnlijk mede door het feit dat we bij aankomst zelf voor alles moesten zorgen, een zwaardere indruk. Dat we in staat waren dat eten klaarmaken e.d. toch eigenlijk meteen na aankomst en zonder uitputtingsverschijnselen te verrichten, geeft toch aan dat we tijdens deze dag niet “tot het eind toe” waren gegaan.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

zaterdag 24 juli: Cabane de Clarans – Refuge de Ruhle

Vroeg uit de veren. Snel “aan de slag”, het vertrek was om 6.42h. Geleidelijkaan kwamen we uit het dal (iets meer dan 1080m) omhoog. Jacomine is op de volgende foto bezig zich aan het Bois de la Fajouse te ontworstelen (ik deed dat trouwens ook).

Na verloop van tijd nam het stijgingspercentage af en namen we een korte rustpauze om wat van ons geconcentreerde voedsel naar binnen te werken. Daarna bereikten we de Jasse d’Artaran, waar zich een Cabane bevond. Deze was is in gebruik; een dame was bezig daar voedsel te bereiden voor een groep die in de loop van de ochtend zou komen aanzetten, vanuit het ontvangstcentrum. Ontvangstcentrum? Ja, na wat geslinger en voorzichtig gestijg (van 1696m naar 1880m, dat was na het geweld van de vroege ochtend in feite een peulenschilletje) kwamen we bij voornoemd centrum aan. Het bleek niets anders dan een ordinair fastfood-restaurant en de futurische opzet die Lucia eraan verbond, zagen wij er niet aan af.

Was dat betreft is de foto (van het centre d’accueil du Plateau de Beille) toch iets misleidend.

Maar goed, lekker veel chocola en koffie (± € 14.=) en een uitgebreid toiletbezoek (we zijn er bijna een uur binnengeweest; zie foto's), ...

 

 

... maakte ons klaar voor een van de hoog(s)tepunten van deze tocht. Om te beginnen: de route in de TP bij pt.46 is onjuist weergegeven, Lucia en de IGN hebben gelijk: je volgt hier de gele lijn die ik in de TP getrokken heb. We zijn b.v. niet langs de Cabane van de Jasse de Beille geweest, wel langs de cabane die bij hoogtepunt 1939m is ingetekend. Ook deze was in gebruik voor een overnachting, hetzij bij een herder, hetzij bij een randonneur.

Bovenstaande foto’s geven respectievelijk een terugblik op de heuvels van Plateau de Beille en een vooruitblik vanaf hetzelfde punt (waarschijnlijk de Pra de Moll, 1999m). We passeerden de Col de Finèstres en pauzeerden even verder een half uur (zie foto met de “Blauwe Champignon” ["l'homme au parapluie"] boven de Col des Finestres en de Prat Moll).

Even verder nog een laatste terugblik (vanaf Col de la Didorte?).

Daar koos ik vrijwillig en Jacomine wat minder voor een kleine route-afwijking, ons richtingsgevoel voorkwam dat dit een soort verdwalen werd. Hierna werd het terrein af en toe weer ruig ...

... (waar Jacomine haar stokken opborg om de handen vrij te hebben en waar het tevens duidelijk is dat we op de route lopen).

Bovenstaande foto's geven vast een blik vooruit op de Crête die we vandaag nog moeten nemen.

En bovenstaande geeft de «wandeling » over het eerste deel (na pt.47 in de TP), iets verder gaat de route iets van de Crête weg (zie TP) en daar was een schitterende foto van Jacomine als berggeit te maken. Niet alleen haar enorme rugzak, maar ook de steilte en de Col de la Didorte zijn goed te zien.

Hierna begon het werk pas echt (onderstaand, waar je opnieuw ziet dat we op de route zijn).

Iets later meende ik het schitterende dal van de Rieutort te moeten vastleggen (maar zie ook TP-III, blz.2-3).

Geleidelijkaan werd het tijd voor de Crête des Isards, waarvan ik met de volgende foto vast een vooruitblik geef, althans van de “aanlooproute” ernaar toe.

De route was hier gemiddeld niet lastig, maar soms waren er toch lastige passages, zelfs met een tweetal “schoorsteentjes”. We zien Jacomine een van beide op de volgende nemen.

Onderstaande foto geeft een terugblik op de Crête, waarbij het schoorsteentje links te zien is.

We bereikten verderop tenslotte ons hoogste punt voor vandaag: 2370m en gingen verder.

Op de Col de Beil lag sneeuw en Jacomine kon het niet laten aan te tonen hoezeer de Sierra Nevada haar tot een geduchte sneeuwloper had gemaakt.

Even verder ben ik een stukje vooruit gelopen om via haar zichtbaar te maken hoe de verhoudingen in de bergen liggen: Zij zijn groot en wij (mensen) maar klein. (Jacomine is echt te zien, 1 cm van de rechterrand, iets onder het midden, [hier] 2mm groot; op het pad.)

Nog even later was er een mooi moment om het “werk” van de laatste twee uur zichtbaar te maken.

Mocht iemand denken dat het voornaamste nu wel achter de rug was, dan was dat een vergissing. Eigenlijk dachten we dat allemaal, op basis van de TP, maar m.n. ik had beter moeten weten: hoe vaag ook, Lucia geeft aan dat de route pal voor Refuge de Ruhle is aangepast (zie de gele lijn bij pt.48 in de TP). Al met al was dat een verlenging van meer dan een ½km en dat is in een dergelijk type terrein en na twee dagen met respectievelijk 9¼ en 7½ uur “echt” lopen geen sinecure. Na de Col de Terre Negre was het nog even doorzetten.

In de verte lag de Refuge. Dichtbij zag hij er nog fraaier uit dan die van het Étang de l’Araing.

Voor kenners zal duidelijk zijn dat we hier weer NKBV-korting op de overnachting kregen, totaal: € 67.20

Hoewel het twee zware dagen waren geweest, waren we toch bepaald niet uitgeteld: Na het onvermijdelijke drankje begon Jacomine met de was (hier heeft ze ongetwijfeld dat onderbroekje aan een of ander fetisjist verspeeld) en ik repareerde met enige branie een van de haakjes van mijn schoenen tussen twee stenen. Christian klaarde ons bij de gardien als drietal in, daar was ik niet zo blij mee. In ieder geval kregen we gezamenlijk een kamer toegewezen. De gardien had trouwens iets in oogopslag en wijze van lachen weg van Jan Langewouters (van de “Sierra Nevada”). Het “repas” bestond uit soep, rijst met rundvlees, fromage en een abrikozentaartje (“tartine”). Er waren nog al wat mensen, o.a. een stel (hij architect en zij “professeur en/de dessin” (tekenen of ontwerp);...

...  we komen ze later nog tegen. Ook waren er mensen die toch liever in hun eigen tentje sliepen. Dat kan je zien (die tentjes; met enige moeite; namelijk links) op de foto die Jacomine maakte om het lichtspel van de ondergaande zon op de berghellingen aan de zuidzijde van de refuge zichtbaar te maken.

Met 18km als afstand en ruim 2275m als totaal hoogteverschil was dit zeker niet de zwaarste etappe, voor mij was het een van de mooiste. Ik had er overigens, vanwege de beschrijving van de crête in de TP, wel enigszins tegenop gezien.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

zondag 25 juli: Refuge de Ruhle – Mérens-les-Vals (gîte)

(Vanaf nu stellen mijn aantekeningen weer wat voor en kan ik daar uitgebreid uit citeren.)

We vertrokken, om kwart voor acht, na een goed ontbijt en met achter ons het bovengenoemde stel.

Dat is zelfs op de volgende foto nog wel te zien, hoewel het feit dat het een lastig terrein was wat beter overkomt.

Maar al gauw kwamen de “gros-bloc’s” en dan spreek je niet meer over “lastig terrein”. Het stel haalde ons hier in en maakte ons “en passant” duidelijk dat het onverstandig was in dit terrein stokken te gebruiken. Hoe moeilijk het terrein was blijkt uit onderstaande foto die waarschijnlijk rond kwart voor tien is gemaakt en waarop de Col des Calmetes (2318m) te zien is, nog geen drie km in twee uur is inderdaad geen snelheid.

Daarna gaat het een stuk beter, ondanks het feit dat we stegen. Om 11.00h staan we op de Crête de la Lhasse, het hoogste punt dat we deze vakantie bereikten: 2439m.

De foto rechtsboven geeft een terugblik van die ochtend. We liepen overigens de route zoals die door Lucia en de IGN-kaart worden weergegeven (zie weer de gele lijn in de TP).

Geleidelijkaan veranderde de samenwerking met Christian; was het tot nu toe nog zo dat we niet altijd precies op dezelfde plaats pauzeerden, of precies even lang (zo was ik de vorige dag “los” van Christian bij de Refuge aangekomen, en ergerde het mij dat hij ook ons had “ingeklaard”). Vanaf nu werkten we als één team. Christian deed voorstellen tot pauzeren, die ik dan, na overleg met Jacomine becommentarieerde, of, wat vaker voorkwam, na vergelijkbaar overleg met haar, stelde ik dat het tijd werd voor een “arrêt”. Van zijn kant waren er duidelijke voordelen; in de eerste plaats het waterfilter dat ook verder op de route nog handig zou kunnen zijn, ten tweede mijn idee om te overnachten in Bonne-Aigue, dat spaarde een dag. (Dit voordeel hoefde natuurlijk op zichzelf geen reden te zijn ons gezelschap te kiezen, maar maakte een gelijkopgaan en dus een samenlopen wel voor de hand liggend.) In de derde plaats, zoals hij uitlegde als men hem naar ons samen op trekken vroegen: “Il monte”, met een knikje mijn kant op. Er is bij ons het idee dat zijn vrouw, toen zij eenmaal hoorde van onze samenwerking, hem heeft gevraagd deze voort te zetten om hem zo een beetje snel thuis te krijgen (en enige controle te hebben op zijn welbevinden). Hij had immers in het eerste deel van de GR10 wel zoveel dagen “verloren”dat hij er in het totaal zo’n 54 dagen over heeft gedaan. Van onze kant was een duidelijk voordeel dat hij delen van de route al kende (we zouden “op eigen houtje” waarschijnlijk niet in één dag van Siguer naar Refuge de Clarans hebben weten te komen. Je kunt er slechts over speculeren hoe we dan verder door de Haute-Ariège waren gekomen.)

Het feit dat hij niet alleen "native"-Frans sprak, maar ook een manier van omgang met mensen had die het in een aantal gevallen voor ons wel heel wat gemakkelijker maakte, was iets waarvan we in toenemende mate een voordeel zagen. Daarbij kwam nog altijd het ongemarkeerde stuk tussen Arles-sur-Tech en de Roc de Frausa, naast het onbewoonde deel van de Haute-Ariège het traject waarvoor ik het meest beducht was. Een duidelijk nadeel voor ons was dat samenlopen ertoe leidde dat we niet altijd onze eigen beslissingen konden nemen, dat het “onze tocht” niet langer was. Ik denk dat dit een van de redenen was, waarom ik vaak beslissingen van Jacomine en mij aan Christian voorlegde. Een tweede nadeel was dat hij vaak als tweede in ons groepje opereerde en dat ik hem dus nogal eens aansprak (natuurlijk ook om mijn Frans te oefenen), maar toch wel zo dat Jacomine zich af en toe buitengesloten voelde en dat was natuurlijk meer dan alleen maar vervelend.

Ik heb hem tijdens deze dag nog wel proberen te lozen door te proberen “eigen” rustmomenten te creëren, maar dat mocht niet baten en uiteindelijk heb ik, maar ook Jacomine, de voordelen boven de nadelen laten prevaleren. Ik geloof dat dat een verstandige beslissing was, hoewel het een gevaarlijk experiment was en het in het algemeen niet voor herhaling vatbaar is. Maar ja, Chistian, wie kent zo’n aimabel en charmant mens die enerzijds handig van situaties gebruik kan maken, maar anderzijds ook heel attent is. Nadat hem duidelijk werd hoe graag Jacomine bij een raam wilde slapen, was hij het die dat wel even regelde als we in een slaapzaal terechtkwamen. Genoeg hierover, we moeten vandaag nog in Mérens-les-Vals zie aan te komen!

Christian had ons gewaarschuwd voor de lange afdaling van het Étang de Comte naar Mérens. Wij vonden dat eigenlijk wel meevallen, mede vanwege de schitterende omgeving, bv. het Étang,  ...

... waar we een rustpauze namen (zie ook Lucia, foto blz.158 voor een terugblik). Vermeldenswaard was de Pont des (Quatres) Pierres. Hierna passeerden we een P-plaats die het had mogelijk gemaakt dat we zoveel mensen onderweg ontmoetten. Vervolgens liepen we door tot de rivier Ariège die we overstaken via de brug in Mérvens, ...

... waarna we trachtten inkopen te doen. Inderdaad was de winkel op zondag, na vieren, open, maar natuurlijk merkten we dat pas 7 min. later. Het was duidelijk: we bevonden ons niet in het jachtige Parijs of de Randstad. We werden uiterst vriendelijk aan alle mogelijke zaken geholpen, zelfs, speciaal voor Randonneurs aan 6 losse theezakjes: totaal € 18.=. Hierna was het de opgave om daarna de drukke weg tussen Ax-les-Thermes en l’Hospitalet-près-l’Andorre oversteken, om verder te kunnen stijgen naar “La Soula”, de gîte. Dat stijgen was ons formeel bekend, maar viel in de praktijk toch niet mee.

En toen bereikten we de gîte, waar we in onvervalst Nederlands werden aangesproken door twee paren SNP-ers die, dacht ik, hun onverholen bewondering voor ons uitspraken. Maar aan Jacomine hadden ze duidelijk gemaakt dat zij het toch veel beter hadden geregeld; hun bagage werd vervoerd. Jacomine gaf aan de formule te kennen en die b.v. in Catalonië te hebben toegepast, maar hier en nu voor het zelfdragen te hebben gekozen. Daarna gingen we aan het inrichten (van onze slaapplaats) en aan de was. Daarna sprak Jacomine nog even met de Nederlanders en ik met het Franse architect/professeur-stel (“Truc”, waarover ik hen maar steeds hoorde spreken, is een synoniem voor “quelque chose”. Ik gaf aan dat het in het Nederlands iets magisch, dan wel pseudomagisch inhield. Hierna zette ik mij aan het schrijven, net als Christian, maar in een andere taal, Jacomine ging naar binnen en iets van deze activiteiten zijn te zien op:

En nee, Esbintz, van “die overjarige Duitse hippie” (opmerking van een jonge Vlaming in de Refuge de Ruhle) is niet de gîte der gîtes, hoe bijzonder ook. De gîte der gîtes is “La Soule”: hier is een eigen bibliotheek, kasten met prachtig gebeeldhouwde deuren, een speels indeling van de bovenruimte tot dortoirs enz. (Zie “Repas in Merens; foto's van Christian).

 

Er was één bezwaar, de treden van het trapje van ons deel van het dortoir naar beneden waren, om te voorkomen dat het teveel ruimte in zou nemen of te steil zou worden, in feite voorzien van halve treden: afwisselend links en rechts. Dat was in het duister wèl eng, uitkijken dus bij middernachtelijk rondspoken.

De dame die de gîte dreef, deed dit heel bedreven en tweetalig (Frans-Nederlands/Vlaams), maar had er blijkbaar (even?) niet zoveel zin (meer?) min. We hebben er zowel ’s avonds (soep, saucisses, macaroni met andijvie en kaassaus en fruit) als ’s ochtends uitstekend gegeten. Prijs: DP: € 54.=, drankjes: € 4.= Een relatief rustige dag, afgezien van de start, met een fraai einde.

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

 

maandag 26 juli: Mérens-les-Vals – Refuge des Bésines

’s Ochtends was er zelfs, door een SNP-er achtergelaten?, roggebrood met zonnepitten, van AH. Wie weet hoe roggebrood in het Frans heet? (Kijk nu is het makkelijk na te zoeken: “pain de siegle”, maar de gardienne kwam niet verder dan “pain céréal” en andere bronnen had ik niet.)

Het architect/professeur-paar (“fianché(e)s” zeiden ze over elkaar) nam hier afscheid van ons. In eerste instantie deed dat ook het viertal SNP-lopers, maar op de route bleek al gauw dat ze door de organisatie ook naar Bésines werden gestuurd, om ze daarna door te laten lopen naar l’Hospitalet-près-l’Andorre. In die eerste minuten probeerden Christian en Jacomine nog even via de telefooncel te bellen, maar deze was buiten werking. Nog even een foto van de “’eglise brûlée”, de donkere wolken zijn niet duidelijk te zien...

 

... maar het bleek die dag niet bijzonder zonnig te worden. We liepen over een niet al te moeilijk pad langs de Nabre omhoog. Bij de “sources sulfureuses” werden we achterhaald door het Nederlandse paar dat we voor Vicdessos al een paar keer waren tegengekomen en dat de Haute-Ariège had overgeslagen. Had ik erop gerekend hen misschien na een dag of drie/vier in te lopen, nu ze twee rustdagen hadden opgenomen, was dat niet meer nodig. (Later meldden ze dat ze het stuk tussen Vicdessos en Mérvens via Ax-les-Thermes wel allemaal hadden gelopen; maar hoe dan? Ik kan via de kaart niet recontrueren hoe ze dat met vermijding van de drukke N20 hebben kunnen doen, zeker in één dag, begrijp ik niet, maar dat is hun verhaal, niet het onze.

Van die bovengenoemde warme bronnen had ik (om kwart voor negen) natuurlijk een foto moeten maken, maar een uurtje later kreeg ik een soort herkansing met en prachtige waterval en een stel harde “werkers” en een overzicht over wat ons die ochtend nog te wachten stond: een stevige klim.

Dat dat Nederlandse stel een of meer rustdagen had gehad kon je merken, schijnbaar moeiteloos gingen zij voorop, na ons kwamen de SNP-ers. Ergens tussen al die Nederlanders scharrelde, behalve Christian, op gegeven moment ook een Franse (amateur-)natuurliefhebber. Om half een overschreden we de Porteille des Bésines (vòòrdat: DI-28 en nàdat: DI-29) en een kwartiertje later nam ik een foto van een van de karakteristieke dode bomen èn de Pic Pedrous, ...

... een volkomen andere prent dan die van Lucia (foto blz.162). De daaropvolgende foto is één van de mooiste die ik ooit gemaakt heb, misschien moet ik dit type pseudo-stillevens eens vaker proberen vast te leggen.

Even voor enen hadden we de Refuge des Bésines bereikt, inmiddels het Nederlandse paar ingelopen hebbend. Dat was ruim drie kwartier voordat de SNP-ers langskwamen, die dus hierna nog dòòrmoesten naar Hospitalet. Jacomine lachte maar wat, toen zij haar meldden dat ze naast bewondering ook wel medelijden met haar hadden gehad tijdens de klim. Ze reageerde dat zoiets als vandaag eigenlijk maar een peulenschilletje was. Dat heeft vast niet tot een groter onderling begrip geleid, maar inderdaad, wat ging Jacomine deze dag gemakkelijk omhoog.

De volgende foto is zijn niet in de eerst plaats voor de gîte zelf is gemaakt (dat is de daaropvolgende), maar vooral voor de twee typen vervoermiddel die bij het instandhouden ervan zo’n belangrijke rol spelen: de helikopter en de ezel. Het dier is tussen de wentelwiek en de trap met enige moeite te zien.

Hij, de ezel, was slecht te benaderen, maar liet van tijd tot tijd duidelijk zien en horen dat hij een mannetje was. Het duurde even voor we “ingeklaard” konden worden, want eerst moest de gardien afspraken maken met de helikopterpiloot omtrent de bevoorrading, maar toen die eenmaal vertrokken was, ...

... konden we aan de drank (warme chocolademelk) en werden we “ingeklaard”, natuurlijk weer als NKBV-leden. De kosten: DP € 48.90, drankjes e.d. € 11.60 Het was één van de drie korte dagen tijdens deze vakantie, onze manier van een “rustdag” houden.

Die avond nog met een aardige broer van Auke over alle wereldproblemen en zijn (halve) woonplaats Lercoul (en de herkomst van de fontein) gesproken. Daarna onze kamer opgezocht voor een uitstekende, verfrissende nachtrust. Die afzonderlijke kamer werd mogelijk gemaakt omdat ik ons afzonderlijk aanmeldde en/of omdat de gardien toch al de neiging had zoveel mogelijk van zijn refugeruimten (niet zomaar dortoirs overigens) te gebruiken.

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

dinsdag 27 juli: Refuge des Bésines – Lac des Bouillousses (Carlit, Auberge)

Na het PD vertrokken we om kwart over acht naar de volgende halte. Het wordt een dag zonder veel hoogteverschillen en hierna zullen we verder “geleidelijkaan” omlaag gaan naar Banyuls. Hieronder zien we Jacomine, Christian en een aantal anderen op 2350m tussen stenen (“un couloir d’éboulis”), en “rhodondendrons” (nl. het alpenroosje).

Er wachtten ons hierna nog een paar verrassingen. In de eerste plaats bleek bij het stijgen naar de Coll de Coma d’Anyell dat er een stevig verijst sneeuwveld over de route heen ligt en dat het pad hier niet te volgen is. Een ieder, Christian en ieder ander op de volgende foto, koos voor de linkerkant van het sneeuwveld.

Met mìjn schoenen (en stokken) was het echter goed te doen om aan de rechterkant een korte trap van ongeveer twaalf treden uit te trappen, waarna we verder over stenen verder konden en tegelijkertijd met de anderen aan de andere kant van het veld terechtkwamen.

En misschien is toch wel aardig om even het volgende te constateren: ja, we wisten dat Jacomine een zware rugzak droeg en ik in ieder geval een fototoestel. Maar het door boze tongen gefluisterde dat het daarbij bleef, afgezien van wat ultralichte kleding, blijkt toch enigszins bezijden de waarheid.

Om 10.20h bereikten we de Coll, op 2470m.

Aan de andere kant van de col lag een vergelijkbaar veldje, waarvan de sneeuw wat losser was. Christian gebruikte hier mijn techniek, nu voor het maken van een traverse.

Hierna ging het tamelijk snel omlaag.

Eerst toch moesten de twee gewonden geholpen worden: Jacomine had wat oppervlakkige schaafwonden, maar om mijn rol in deze situatie wat op te blazen:  bij Christian moest er toch een stevig stuk gaas overheen.

Al snel daarna kwam ons een stel Duitsers tegemoet, vergezeld van hun hond die op zìjn rugzakje natuurlijk ook een slaaprolletje had.

Een op zich onbeduidende, onbenoemde berg vond ik “gewoon” mooi genoeg om te fotograferen ...

 ... en daarna ging het verder naar het zuiden: DII-05.

Vervolgens ook nog eens het Étang de Lanoux (dat door Lucia onder een iets andere naam op blz.165 is vastgelegd).

Hierna snelden we naar een “poteau indicateur”. Al spoedig bleek inderdaad dat, zoals Lucia al meldde, de GR7 hier beter werd aangegeven dan de GR10. Christian, die hier toch eerder was geweest, vergiste zich en dat was niet zo onbegrijpelijk want de route verloopt hier in het veld heel anders dan hij in de TP staat aangegeven. Het Hollandse stel echter, dat wij vandaag verder diverse malen “tegen”kwamen, had hun kaart beter bestudeerd en koos meteen voor de goede route.

Vervolgens passeerden we om kwart voor één de Portella de la Grava, op 2426m. Het ging nu snel omlaag en even later kwamen we in een vallei die ons deed denken aan de “Paardenvallei” uit de Spaanse Pyreneeën-vakantie. Jacomine nam een foto “naar voren”, waar ik er, op dezelfde plek één “opzij”, richting waterval, nam.

Ons volgde een tweetal koeien enkele km’s, de eerste GR10-lopers binnen deze soort en we kruisten bij het verlaten van de vallei een stel ezels, met mensen erbij. Vervolgens liepen we nog een uur langs het meer, en dat was niet langs een simpel te nemen paadje. Dat blijkt enigszins uit de volgende foto, waar ook de fraaie eilandjes goed op te zien zijn.

Merkwaardig zijn al die dode bomen. Aan het eind van het meer ligt een hotel, daarna loop je een barrage over en loop je door naar de CAF-refuge. Dit was vol. Op zichzelf namen we ook wel risico om hier niet van te voren te reserveren: het Lac de Bouillouses is gemakkkelijk te bereiken en ligt schitterend (zie TP-IV, blz.35). We kwamen dan ook heel wat toeristen tegen.

Gelukkig bleek dat de Auberge Carlit, even terug, nog wel ruimte had, meer dan genoeg zelfs en Lucia had gelijk: goedkoop en goed (DP € 74.=, drankjes € 4,20). Inrichten en terug de barrage over om in het hotel met Pa en Tialda (inspreken) te bellen (€ 0,92). Daarna een foto gemaakt ...

 ... wat gedronken en met Christian gebabbeld, terwijl wij beiden natuurlijk ons huiswerk maakten. Inderdaad hij is leraar aan een basisschool geweest, 57 en inmiddels, juist op tijd, gepensioneerd. In de afgelopen jaren had hij al wel een paar stukken van de GR10 gedaan, maar nu deed hij het graag in zijn geheel, in één keer.

Het Nederlandse stel sloot zich bij ons aan om bij Carlit te eten, zij buiten, wij binnen. Tijdens de maaltijd vermaakten we ons wel, zelfs met het TV-nieuws. althans het verschijnsel, het feit dat er bosbranden waren in Gard, was niet iets om leuk te vinden. Hier moet trouwens ergens (bij het telefoneren, op het terras of toch binnen?) Jacomines horloge zijn kwijtgeraakt.

Het eten bestond uit een voortreffelijke salade, haricots blancs met twee gehaktballen (p.p.) en een schijf paprika. Vervolgens viel te kiezen uit o.a. een flan (Christian), een gâteau (Jacomine) en glace (ik). Daarna ging iedereen nog wat lezen of schrijven. Een middelzware dag met een prachtige vallei en een gemeen laatste stuk.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

woensdag 28 juli: Lac des Bouillousses – Planès (gîte)

Vroeg uit de veren en een PD zoals gebruikelijk; naast ons een Frans/Duits gezelschap en achter ons een tweetal merkwaardige mannen. De TV stond nog steeds aan en hied ons op de hoogte van het verloop van de branden in Gard en van eventuele onweersdreiging morgen (donderdag).

Via een Veluwe/Gooi-landschap (met koeien) langs een cabane bij het Étang de la Pradella. Tenslotte via Pyrénées2000 en Superbolquère, deels via aardige “raccourcis” in Bolquère aangeland. Hier eerst boodschappen gedaan (±€ 20.=). Vervolgens ging Christian achter geld aan, toch wat beducht geraakt door mijn opmerking dat er tussen Vicdessos en Banyuls, voor zover mij bekend, op de route geen mogelijkheden waren om aan geld te komen. In afwachting van het opengaan van “La Poste” schoot hij, op Jacomines indicatie, de passerende postbeambte aan. “Nee, ook na het opengaan van het postkantoor kon hij niet pinnen, die mogelijkheid bestond in de wijde omgeving maar op één plaats: Mont-Louis. Als meneer even wachtte tot hij de post besteld had, dan wilde hij meneer daar wel heenrijden. Aldus gebeurde, waarbij, tegen Jacomines verwachting in, Christian de postbode in Mont-Louis ook nog even liet wachten om voor mij een fel begeerd filmpje te kopen (€ 7.60). Het schoot al stevig op met die 100 foto’s die ik zelf te maken had (en, iets minder, die 26 van Jacomine).

(Het is aardig dit verhaal ook van Christians kant te lezen: zie "Christian écrivais", onder -uiteraard- dezelfde datum.)

En zo hadden we die middagpauze die ik in Nederland Jacomine in het vooruitzicht gesteld had: als we wat korte etappes hadden, minder dan 6 uur, dan was het vast handig een siësta te houden. Zo van 12 tot 2 of 1 tot 3 en dan nog een stukje verder. Het was er tot nu toe niet van gekomen; of door een gedekte hemel, waardoor er geen behoefte aan een siësta was (zeker niet bij koude wind) of omdat het in de loop van de middag alleen maar warmer werd. Deze uitzondering was niet iets om te herhalen; toen we in Planès aankwamen leek het een redelijk zware dag terwijl we maar 4½ uur hadden gelopen in een al met al zeer overzichtelijk terrein. Dat gold namelijk ook voor de rest van de tocht. “Het ging om” – schrijf ik, ik zal daar nog op terugkomen – “een landschap dat past bij de laatste Oost-Pyreneeëndagen (zeg dus maar: met een hoog Sindbad-gehalte)”. Dat was ook wel zo, maar het bereiken van Planès duurde veel langer dan (m.n.) Jacomine verwachtte. Voor een deel had dit te maken met met het feit dat dit dorp uit drie hameaux bestaat en wij (natuurlijk) naar het laatste moesten. Maar tenslotte kwamen we in de buurt ...

 ... en even na kwart over 3 stonden we voor de gîte “Le Malaza”.

Vervolgens ingericht en gedoucht, vastgesteld dat de batterijen van de hoogtemeter op het punt stonden het op te geven en daarna een bezoekje aan het merkwaardige kerkje van Planès gebracht (zie ook TP-IV, blz.39).

Ook heb ik met Christian de situatie voor het komende weekend besproken: de Ras de la Carança, als refuge, was per definitie nooit vol (wat dat betreft was de situatie in de CAF-refuge in het Lac de Bouillouses wel merkwaardig). Maar de gîte in Py had maar 13 plaatsen en dat op vrijdagavond. Christian greep zijn mobieltje en geregeld was het. Voor de cabane Bonne-Aigue viel niets te regelen en Batère, nog een dag later, was met z’n 39 plaatsen groot genoeg.

’s Avonds aten we met een Frans stel, een tweetal Franse knapen en een Nederlands stel dat enige tijd in de omgeving gekampeerd had, maar nu wel een paar dagen het gîteleven wilde meemaken. Enigszins geamuseerd keek ik op toen zij hen meldde dat ze nu even zouden bidden. Ik was benieuwd hoe de Fransen zouden reageren. Nou, lauw loenen, maar wel aardig was dat Jacomine het niet kon laten om met het paar de handen te vouwen.

Of we ’s avonds maar vast wilden afrekenen? Gelet op onze plannen vroeg te vertrekken, deden we dat graag: DP + drankjes € 63.= Gemakkelijke en korte loopdag, met een relatief lange middagpauze. De loopsnelheid was 4,1km/h.

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

donderdag 29 juli: Planès – Refuge du Ras de la Carança

De – in het totaal – veertigste loopdag zou een heel bijzondere worden. In de eerste plaats aten we zo goed als een gelijk om 7.30h met het Franse paar dat echter de GR36 zouden gaan doen en de twee kerels, met grotere ambities.

Ondanks dat vertrokken ze later dan wij (om 8.00h), we komen ze later nog tegen. Wèl hebben we vooraf bij de gardien (of was het een van de werknemers van de gardiennes die door Lucia wordt genoemd?) geïnformeerd naar de weersverwachting, maar die was wat onduidelijk. Dreiging was er sowieso. We wisten het: eerst door de bossen omhoog, daarna een (dalende) draai naar rechts en de “gorge” in. Dan naar de Refuge/cabane en vervolgens weer terug. Dan de klim in drie fasen naar de Col Mitja en toch .... In het bos waren stevig steile stukken en ongeveer een uur na vertrek begon het te regenen, een nieuwe reden om niet al te veel foto’s te maken. Maar een pad zoals dat op de volgende foto te zien is,

... moest natuurlijk even worden vastgelegd. (De berk en niet de foto staat scheef, kijk maar naar de andere bomen.) Het stuk in de kloof was lastiger dan verwacht. Om half elf kwamen we bij een cabane aan. Jacomine was de eerste die ontdekte dat we hier ten onrechte onze rugzakken afdeden; de Refuge de l’Orry was even verder. Dat krijg je als je je oriëntatiemateriaal i.v.m. de regen hebt opgeruimd. Dus daar naar door. Inmiddels was het weer droog en konden we een uitgebreide stop maken. Christian sprak daar met een “berger”, die hij “vacher” moest noemen.

Wij spraken er weer eens met het Nederlandse stel dat ons achterop was gekomen en dat ons hier passeerde.  Toen we ons klaar maakten voor vertrek, maakte ik snel nog even een foto. Christian vond dat hij eerst de gelegenheid had moeten krijgen zijn rugzak te verplaatsen; hij (de sac à dos) benam het uitzicht op Jacomine.

Vervolgens liepen we via een tamelijk eeenvoudig pad, waar we nogal eens veesluitingen achter ons dicht moesten doen, via de Prats-Balaquer (1685m), naar de Col des Collets (1995m). In die periode hadden we (tussen 11.45h en 12.20h) een meer dan stevige klim gehad. Jacomine is op de volgende foto met het laatste stukje bezig, maar die idyllische wilgenroosjes geven een verkeerd beeld.

Daarna ging het weer even rustiger maar de dreiging van onweer nam toe. Toen we een rustpauze wilden nemen, maakte een groepje anderen ons daarop attent en we besloten de rustperiode tot het uiterste te beperken. We gingen daarna dus in hoog tempo omhoog, naar de Col Mitja (2367m, tegen 14.00h) en er vervolgens overheen, onderwijl het Nederlandse paar tijdens een van hun rustpauzes inhalend. En dan de terugblik op het eerste deel van de dag: Bolquère, Mont-Louis en Planès. Duidelijk is het verslechterende weer.

In de afdaling (met veel, door Lucia aangekondigde, afsnijdingen) passeerde het stel ons weer en haalden wij de mannen in die een half uur na ons de gîte hadden verlaten om via een afsnijding zoveel tijd te winnen dat ze vandaag een gîte in Mantets nog konden halen. Hoe het verder met ze ging? We hebben ze niet meer teruggezien. Pech hadden ze hoe dan ook. Het begon rond 14.40h een beetje te regenen. Wij maakten daarop een regenstop (jassen aan en hoezen om de rugzak), om vervolgens snel door te gaan naar Ras de la Carança (1831m, zie foto, naast Jacomine en Christian staat een ezel.)

We hadden inmiddels de regenkleding weer uit; het was dus even droog. Ongeveer kwart over drie kwamen we de Refuge binnen, nog geen twee minuten later barstte de bui los; “le deluge” zou Christian in het vervolg zeggen en zo was het ook. Er ontstond in de loop der tijd de nodige aanloop en het dreigde wat overvol te worden (DII-24/25).

Ook het Nederlandse stel kwam even langs, maar dat was voor een babbeltje; ze hielden zich aan hun formule: er werd gekampeerd. En wat Lucia’s (zonnige) foto (blz. 171) van de Refuge betreft: Tsja, wat hij fotografeert is de vuurplaats voor de barbeque.

De wereld werd door Christian zo eenvoudig mogelijk gehouden en leegstaande gebouwtjes een Refuge noemen (b.v. die van Clarans) was hem een gruwel, waaraan hij niet meedeed. In mijn naamgeving in tekst en kopjes vind je daar iets van terug. Maar bij de Refuge du Ras de la Carança was er toch wel een probleem. Er was een gardien (en gardienne), er was dus eten en een plaats waar je dat kon doen. Er was een slaapverdieping met een stalen trap ernaartoe. Daar stond een groot aantal stapelbedden met steeds drie smalle matrassen erin. Keurig allemaal, maar er was geen water, dus geen toilet, geen was- en afwasmogelijkheid ... in de Refuge. Wassen kon in de beek, op zo’n 50m en plassen op een vernuftig droog-toilet, waar water, papier en andere resten zonder veel geluid en zonder stank werden gescheiden.

 Foto geleverd door Renée van Buren (met dank!)

Er was evenmin electriciteit, dus de Petzl kwam Jacomine wèl van pas toen zij midden in de nacht haar gebruikelijke sanitaire “stop” meende te moeten maken. In de buurt van de beek vond ze een mooi plekje. De ezel keek begrijpend toe, meldde ze, want je denkt toch niet dat ik er iets van heb gemerkt, hè?

Het eerdergenoemde toilet was geschonken nadat een aantal vrijwilligers van de “commune” de Refuge hadden neergezet. Ik had, net als al die andere bezoekers, alle tijd om het herinneringsboek daaromtrent nauwkeurig door te nemen. Ook had men een paar boeken met foto’s van in de omgeving voorkomende planten. Dat kwam goed uit want de afgelopen dagen waren we heel wat plantaardige schoonheden tegengekomen (b.v. de “Fleur de Lisle”, die hier “Lys de Pyrénées” werd genoemd, zie TP-II, blz.24, maar ook de gele gentiaan, vaak zelfs) en uit arren moede had ik Christian in voorkomende gevallen maar een vertaling van de Nederlandse naam gegeven (b.v. “Ne me oublie pas”). Het was overigens begonnen met de constatering dat er op een klein veldje wel 5 soorten orchissen voorkwamen, waaronder het vogelnestje.

Daarna was er nog tijd om wat bij te schrijven, een citaat: “(Het is inmiddels 17.45h; wat nu...?) Het zal de goede lezer inmiddels niet ontgaan zijn dat de zwarte pen sinds Siguer problemen oplevert en de blauwe sinds gister: de eerste is gevallen, de twee leeg. Ik schrijf nu met een geleende pen. (Dit alles in zwart en daarna volgt in blauw:) Inmiddels niet meer, in de eerste plaats test ik nu de “oude” (daarna weer in zwart:) in de tweede plaats de beschadigde (en dan ingegrift, maar zonder inkt:) en dan nu de reservepen die mij, zoals blijkt volledig in de steek laat (en dan in potlood:), maar ik heb ook nog een potlood (of twee). En daarna in twee kleuren, slecht leesbaar: Tsja de volgende ochtend spoedig vertrokken richting Py. Dat is al een hele tijd terug, zeker na vanavond in Batère. Vandaar: tot morgen.” Daarna volgt een verzuchting over de vraag hoe je een achterstand het best kunt inhalen, maar eerst het schrijfprobleem: van de 5 mogelijkheden vond ik die met potlood echte nood-oplossingen, dus hield ik nog 3 mogelijkheden over. De pen uit de bovenkant van de kap (“de reserve”) heeft het nooit gedaan en die heb ik tenslotte in Arles dan ook maar weggegooid, de zwarte was nauwelijks meer bruikbaar en bleek in Arles, gelukkig nog zonder bijeffecten, aan het lekken gegaan, dus ook weg. De blauwe leek leeg, maar was eigenlijk oneigenlijk aan het leeglopen (dus ook aan het lekken), maar deed dat zo dat ik het heb aangedurft om na aanschaf van een nieuwe, zwarte balpen in Arles, hem nog te bewaren en te gebruiken, tot op dit moment. Een en ander beïnvloedde wel mijn schrijven: “Hoe haal je nu je achterstand in? Korte slagen, snel thuis? Even iets overslaan? Of toch maar zorgvuldig het hele verhaal vertellen (en dus waarschijnlijk achter blijven lopen)?” Daarna blijkt dat ik voor het laatste kies, maar het is dan wel al 3 augustus, we zitten in Les Illas en het is duidelijk dat ik in eerste instantie de zaken niet goed en op volgorde uit mijn geheugen te voorschijn kan toveren. Ik zal in het onderstaande de zaken weer reconstrueren tot een chronologisch geheel.

Het was een middelzware dag, waarbij er door al die regen helaas weinig van uitzicht te genieten was. De Col Mitja was niet alleen vanwege zijn objectieve hoogte (2367m) een indrukwekkend punt, het pad er naartoe was dat ook. De kosten in Refuge du Ras de la Carança waren, zeker in verhouding, bijzonder laag: voor DP + omeletten + drankjes € 58.=

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

vrijdag 30 juli: Refuge du Ras de la Carança – Py (gîte)

Het vertrek verliep voorspoedig, de beek over en in eerste instantie omlaag (en dat was niet ons uiteindelijke doel), hierbij nog wat waterloopjes overstekend. Ja hoor, twintig minuten na vertrek vond Jacomine dat ze zich nog niet voldoende gewassen had en dook met een sierlijke beweging het waterloopje, het water, nee ... de modder in. Zij deed daarbij haar uiterste best om te voorkomen dat haar rugzak mee zou doen aan de misère. Dat had ze zeker van mij overgenomen; ik was in de eerste dagen twee keer weggegleden, maar had de viezigheid redelijk weten te beperken. Zoals gezegd deed zij dat nu ook, maar in de juiste maat: we waren, met z’n drieën 10 minuten aan het opknappen. Daarna vol goede moed verder; het stijgen begon pas tegen 9.00h. Waarom dat zo uitdrukkelijk wordt aangegeven? Wel, vandaag moest er vanuit een startpunt op 1800m (en dus het nodige daalwerk) eerst naar de Serre de Caret geklommen worden (2300m), daarna gedaald tot zo’n 1500m, vervolgens weer omhoog gegaan worden tot 1761m om tenslotte te dalen naar 1023m. Redelijke hoogteverschillen dus, jammer dat de hoogtemeter niet meer meedeed.

Tot aan de Coll del Pal (±10.20h, 2294m) heb ik maar weinig herinneringen aan deze dag (afgezien van het bovenbeschreven "drama" natuurlijk). De foto die ik neem, is van ±10.10h, maar geeft alleen maar een beeld van wat we gister deden, die imposante Col Mitja.

De TP meldt vòòr het bereiken van de Coll del Pal: “bien suivre le balisage” (zie voor de Col de foto van Lucia op blz.173). Wel, dat “suivre” is ons hier klaarblijkelijk nog goed gelukt, maar even later (11.02-11.08h) zijn we, voor het eerst, echt van de merkjes los. Na terugkeer op de route zijn we heel snel op het hoogste punt, de Serre. De afdaling is steil en lastig, over zo’n 350m doen we een half uur. De volgende foto geeft een terugblik op die 30 minuten dalen. Je ziet er de moeilijkheidsgraad van deze “lieflijke” helling niet aan af.

Even later houden wij een stop, waar ik vast een deel van het middagprogramma zichtbaar maak:

dat is eerst dalen naar Mantet (1500m, dat deel is overigens nauwelijks zichtbaar), dan omhoog naar de Col de Mantet (1761m). Wij gaan verder, want Jacomine is zichtbaar ongeduldig en heeft er bovendien genoeg van om op alle spullen te moeten passen.

 "L'homme au parapluie"

De afdaling naar de rive de l’Alamandy was niet iets wat lang in de herinnering bleef, zelfs niet het oversteken van deze rivier en de rive du Ressec, maar de (asfalt)stijging naar en door Mantet (een plaatsje van niets maar met 2 gîtes en een auberge) was toch wel bijzonder en de rustpauze bij dat eet- en drinktentje (€ 6.=) toch ook. Hier kreeg ik, omdat de plaatselijke fontein onderin het dorp was, de gelegenheid om mijn flessen bij te vullen. Dàt was nodig, er lag nog een hele klus vòòr ons. Eerst omhoog, waarbij, zoals uit de TP blijkt, de weg door ons niet werd gebruikt; er was een pad voor lopers en paarden. Dat laatste bleek uit de uitwerpselen. Ook kwamen er afsnijdingen voor, die we van tijd tot tijd hebben genomen. Dat is te zien op de (halve) foto (DII-34) waarop Christian, vanwege de warmte zijn paraplu als parasol gebruikt.

Tenslotte kwamen we dus op de Col de Mantet aan. Om wat gebouwtjes heendraaiend liepen we op een P-plaats af. Daar stond een aantal mensen (4 volwassenen en een 3(?)-tal kinderen). Aan hen vroeg ik waar ik Zandvoort kon vinden. En dat was raak! Dus even aan de praat geraakt. Hun bewondering ging over in ongeloof (voorzover dat niet al eerder was gebeurd) toen we 25 minuten en meer dan 300m lager in de afdaling naar Py langs de weg stonden te drinken toen zij per auto langs kwamen. Als je op de kaart ziet wat zij inmiddels met de auto moeten hebben afgelegd, is dat ongeloof ook wel te begrijpen. Even later passeerden we een signalering van de “Groene Meridiaan 2000”. Alsmaar dalend bleven wij van de weg weg (anders dan de TP weergeeft).

Om kwart over vier kwamen wij in Py aan. Voor al onze vragen had het dorpsbestuur een aantal, wat oudere mensen op een bankje neergezet. Waar de gîte is? Daar! Waar de telefooncel is ? Daar! Waar de alimentation is? Daar! (Dus wat inkopen gedaan.) Waar het restaurant …. Nee, inmiddels kenden we het dorp goed genoeg, zo groot was het nu ook weer niet.

Maar nu maar weer wat meer chronologisch: de gîte was niet moeilijk te vinden.

Het was er een waar je zelf je drankje en eten kon klaarmaken. Er was voor 13 mensen een (slaap)plaats en in de gezamenlijke ruimte hing een bord waaruit bleek dat er al 9 mensen, waaronder wij, gereserveerd hadden. Omdat we de eersten waren, hadden we de vrije keuze wat de matrassen betreft. Jacomine koos een plaats boven, niet een plaats die ik het meest ideaal vond.

Na ons kwamen al spoedig anderen binnen, een Frans stel waarvan de vrouw mij meteen enthousiast in hun planning betrok. Jacomine kon dat niet zo op prijs stellen. Ik kom er zo op terug. Verder waren er twee aardige, jonge stellen, waarvan we het ene (Norwenn en Raphael) later nog zullen tegenkomen.

Verder was er een tweede, waarvan de jongen vaststelde dat ik wel aardig (en) fraai gebronsd was. Hoe reageer je daarop als zijn huidskleur een Noordafrikaanse oorsprong aangaf? Ik in een vreemde taal dus niet anders dan door maar wat bête staan te grijnzen. Verder denderde er een “Quebecièn” binnen die deze dag al twee etappes had gedaan, uit Planès kwam en nu even snel een beetje eten klaarmaakte en naar binnen werkte, om even later weer te kunnen vertrekken. Veel meer dan boeh en bah kwam er niet uit en voor de meesten van ons was die niet de meest geslaagde manier om de GR te doen. Aan het eind kan je er m.i. weinig meer over vertellen dan dat de route wit-rood gemerkt is. Waarom Jacomine iets niet op prijs kon stellen? Wel, er moest nog gewassen worden en dit keer niet een beetje, ze had immers een modderbad genomen? Tsja, dat was ik alweer vergeten, dat hadden we immers ’s ochtends allemaal weer geregeld? Daarbij kwam dat mijn constatering dat er op het pleintje voor de gîte twee ginkyo’s stonden (ja, één van beide is op de voorvorige foto te zien) en dat deze m.n. als missing-links te beschouwen waren tussen de varens en de zaadplanten, bij de eerder genoemde vrouw niet alleen tot een bevestiging leidde, maar ook een verhandeling over de vuurbestendigheid. Toen we later, veel later, gingen eten, deden we dat gevijven, waarbij ze ook het een en ander over de beren en wolven vertelde. Het was van een meer gedegen gehalte dan de vertellingen van Gila uit Esbintz. Kortweg, er zijn momenteel vijftien beren, waaronder twee netgeborenen. Ze zijn te vinden van iets voor Melles tot iets na Mervens en hebben de neiging steeds meer naar het oosten te trekken. De door mij veronderstelde geringe biotoop, werd door haar ten stelligste ontkend. Het wegtrekken van veel Franse boeren uit de Pyreneeën deed de beschikbare ruimte eigenlijk alleen maar toenemen. Nee, het probleem zat hem meer in de geringe genenpool. Al deze dieren waren nazaten van een paar Sloveense beren. Wat de wolven betreft, goldt ten aanzien van de biotoop eigenlijk hetzelfde. Het idee dat er in Nederland mensen zijn die menen dat ook daar een gezonde wolvenpopulatie in stand kon blijven, vond zij overduidelijk absurd. Het is jammer dat ik vergeten ben te vragen welke baan of andere betrokkenheid zij bij de fauna van de Pyreneeën had. Misschien kan ik daar Christian nog eens over mailen.

Uitgaven: bedden € 15.=, restaurant ±€ 32.=, boodschappen € 11.50

Enfin, deze dag kwam tenslotte tot een einde. De volgende dag zouden we i.v.m. het programma (±23 km), vooral stijgend, vroeg vertrekken.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

 

zaterdag 31 juli: Py (gîte) – Refuge de Bonne-Aigue (cabane)

Zo stil mogelijk eruit en een soort PD simuleren. Vervolgens om 7.00h daadwerkelijk op stap; het dorp uit, omlaag naar La Farga (±900m). Daarna ging het omhoog. Het was een gemakkelijk pad, met uitzicht op de Tour de Goa, en ik zette er dan ook flink de pas in. Achteraf iets te flink, Jacomine start nu eenmaal altijd wat trager. Na een onbenoemde Col kwamen we duidelijk in een andere gemeente, het pad werd wat minder “geregeld”, wat lastiger. Dat is hieronder mooi te zien: Die puinwaaiers blijven toch altijd punten om goed geconcentreerd bezig te zijn.

Nog later kwamen we bij de Col de Jou; een startpunt voor allerlei toeristenroutes. Hier een uitgebreide sanitaire stop gehouden en vervolgens via een stenige “pad” een “verwoestende” klim naar de Col de Cheval Mort (we hebben het dier niet gezien, wel een stel Franse jongelui), gevolgd door een stuk langs de weg, warm, saai en steil. Het door de TP genoemde pad parallel aan deze weg konden we niet vinden, stond niet op de IGN-kaart en kan ook al niet gemerkt zijn geweest.

In de Refuge de Mariailles wachtte ons een frisse drank, nou twee mocht ook (€ 12.=). Hier zat het Nederlandse stel ook al. Jacomine nam van de refuge en mij een foto, ...

 ... opdat ik deze naar Renée van Buren kon mailen. In het gastenboek (“livre d’or”) of toppenboek had hij geen berichtje achtergelaten. De gardienne kon zich hem wel herinneren (zei ze).

Over het volgende stuk tot bij de Roc des Bassouses valt niet veel meer te vermelden (maar zie TP-IV, blz.23 voor een mooie foto van de Refuge/cabane “reservé du personnel forestier”) dan dat we eerst geleidelijkaan steeds hoger kwamen, tot voorbij de Col de Segalès (2040m) en na een traversend stukje weer wat omlaag gingen, tot 2061m. De alternatieve route (zie gele lijn in TP) bleek niet te vinden. Links bleef lange tijd Mariailles en de parkeerplaats zichtbaar (zie Lucia, foto blz.179). De enige hinder was een man die naast het pad zat te lezen en het niet nodig vond zijn benen, die er dwars overheen lagen, te verplaatsen. Mijn stokken vonden daar prompt steun in. Groeten deed hij overigens tegenover geen van ons, zelfs Christian kreeg geen woord uit hem. Na de bovengenoemde Roc ging het redelijk snel omlaag tot ongeveer 1880m. Eerst was het allemaal nog goed te doen en liepen we veelal in de schaduw.

 Het pad in de schaduw ...

De puinwaaiers waar we overheen moesten, hadden iets wat min of meer als een pad te beschouwen was.

Nu kwam er een buitengewoon lastig en uitgebreid stuk puin, met weinig schaduw, het heette niet voor niets het Ravin (du Roc) dels Izards;

het was loeiwarm en de blokken verwoestend voor je concentratie en je humeur.

Tussendoor hebben we dan ook maar (in de schaduw) een rustpauze ingelast. Pal voor we tenslotte op een weg kwamen was er nog een lastige afstap; het was bijna een schoorsteentje. Niet lang daarna kwamen we bij een bron (“l’Escuro”) het Nederlandse stel weer eens achterop. Ik vond het noodzakelijk hier nieuw water te tappen, omdat ons de situatie bij Bonne-Aique niet bekend was en Lucia voor een eventueel droogstaan van de bron (die je natuurlijk dan toch eerst nog moet vinden) waarschuwde. Half zes kwamen we aan bij de Refuge ...., nee: de Cabane de Bonne-Aigue.

Hier bevond zich al een gezin van 5 personen, even later ook die ombehoorlijke padzitter en in de omgeving overnachtten het Nederlandse (in hun tent) en twee mannen (in hun slaapzakken) met hun hond, die een bruin en een (linker) blauw oog had. Op enkele honderden meters verderop was (redelijk gemakkelijk) een bron te vinden, filteren was niet nodig; er was genoeg, zelfs voor wassen. Nu werd het tijd voor het maken van een maaltijd: met het campinggasje ging dat uitstekend, te uitstekend zelfs: één moment van onoplettendheid leidde tot een beetje overkoken. Na het opruimen en eten (gelukkig had het experiment de smaak niet beïnvloed) werd een nog een hele show voor ons opgevoerd. Aan de andere kant van de vallei was blijkbaar een drietal mensen in de problemen gekomen. Een half uur voor zonsondergang werden zij één voor één gered door een helikopter.

Hoe snel het daarna donker werd, toont de volgende foto.

Vervolgens was het slapen geblazen; voor Christian en ons in het voorportaal, waar een stellage was waarop we uitstekend onze matrasjes en slaapzakken konden uitrollen (EI-13??).

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

zondag 1 augustus: Cabane de Bonne-Aigue – Batère (refuge-gîte)

De volgende dag was in feite de eerste “Sindbad”-dag, omhoog naar de Eperon de Pic Joffre (2250m, de laatste keer dat we boven de 2000m zouden uitkomen). Op het pad lag een vervanging voor het verloren horloge van Jacomine. Ze moet er nog even mee leren werken, maar het is schitterend (hoewel niet echt een dameshorloge). Even voorbij de afslag naar de top zag het er naar uit dat men blijkbaar een beetje bang was dat we zouden verdwalen: er waren linten aangebracht om de route te markeren.

Al heel gauw werd duidelijk wat er werkelijk aan de hand was: de “Course du Canigou” was gaande: lopers zonder, met 8 kg of met volle Randonneursbepakking renden vanuit Vernet-les-Baines via de Canigou naar de Refuge de Cortalets en vandaar weer omlaag. Dat omlaag ging via de weg die Karin en Jacomine 8 jaar terug hadden genomen. Dat was toen, was nu, even later, te zien niet een al te verstandige keuze; het alternatief zouden we zò gaan lopen, maar eerst dronken we elk twee koffie bij Cortalets (€ 4.60).

Hier ontmoetten we ook ons Nederlandse stel weer. Het is opvallend dat we (bijna per vergissing) in Ras de la Carança de naam van “haar” (Mieke), maar nooit die van hem hebben gehoord. Ook over hun werk en wonen bleven ze uiterst vaag.

Via de Ras dels Cortalets gingen we vervolgens naar de, na 8 jaar, nog steeds stoffige weg, waar we er stevig de sokken in zetten. Dat was voor Christian, met zijn wat kortere benen, wèl een bezoeking en zodra we dat in de gaten hadden, ging het tempo iets omlaag, richting Ras de Prat Cabrere (de plaats waar we ooit die twee stieren passeerden ....). Nu aten we er wat, vlak naast een drietal Amsterdamse boys die een stukje GR liepen, maar nu aan het pannenkoekenbakken waren. Ik mocht hen op hun gevoelige plaat vastleggen; had ik ook maar voor onszelf een foto genomen.

Daarna, af en toe het Nederlandse stel ontmoetend, draaiden we om het schitterende dal van de Lentilla-rivier heen, waarbij we voor een deel nog een prettige schaduw hadden ook. De volgende foto geeft het oversteken van de rivier, waarbij het stel (enigszins) te zien is.

Vervolgens passeerden we de Abri de Pinatell en, wat later, ‘la maison forestièr de l’Espanyol’, waar je eventueel ook kon slapen.

Ik gebruikte de korte pauze om naar een kantklossende dame te kijken en water uit de bron te tappen.

We gingen verder over het “Balcon de Canigou” te zien is; dat, gelet op de naam, voor mij een toch altijd wat teleurstellend panorama oplevert. Hierna volgde een stevige klim om uit te komen bij de Col de la Cirère, waar we eigenlijk tamelijk plotseling voor kwamen te staan. Eenmaal erover was duidelijk dat we in een gebied zaten waar ooit ijzerdagmijnbouw was geweest. De grond zag er uitermate “roestig” uit. Het duurde daarna niet lang meer voor we Batère bereikten.

Inderdaad, na een korte drink-pauze (o.a. samen met het Nederlandse stel) richtten we dortoir-1 in en deden we de was. Maar snel droogde het allemaal niet, er zat veel waterdamp in de lucht (zie EI-20: “De gestolde golven van een woeste zee”, zoals ik aan die Fransman die we al eens eerder, (het was de padzitter), probeerde duidelijk te maken.

Onze herinneringen waren er nog allemaal: de posters, de mededelingen en het piepende bed. Nee, de gîte kon wat meer verzorging gebruiken, maar het eten was werkelijk voortreffelijk. (DP € 60.=, drankjes € 14.20).

Voor de volgende ochtend konden we het PD vast meenemen, want (o.a.) heet water was zelf te maken in de gemeenschappelijke ruimte. Verder vertelde de gardien dan de problemen bij Arles-sur-Tech waren opgelost, er was goede markering. Dat was iets heel anders dan de randonneur in Bonac ons had verteld, maar ja, dit klonk toch wel goed. In verband met de geringe grootte van de laatste gîtes en de te verwachten drukte op het laatste traject (hier kwamen alle varianten immers samen en veel andere overnachtingen dan de volgende drie waren er niet) belde Christian “vooruit” om vast te reserveren. Dat bellen door hem laten doen was wel gemakkelijk, maar het zelf regelen, zoals vorig jaar had toch ook wel wat. Overigens gebruikte Christian zijn telefoon toch voornamelijk om het thuisfront te bellen; iedere ochtend rond 9.00h meldde hij weer op stap te zijn, rond 12.00h gaf hij een tweede teken van leven en na aankomst in de gîte liet hij nog even horen nog steeds in leven te zijn, als er tenminste bereik was. En dat had hij veel vaker dan wij; voor ons was de vaste telefoon in het dorp nog altijd een uitkomst. Ook hij moest daar overigens van tijd tot tijd op terugvallen. (In dortoir-2 zat overigens een Engels stel dat we, weet ik nu al, morgen nog zullen tegenkomen.) Christian, die al eens eerder inzage had gevraagd in onze “Wat en Hoe” begon vanaf vandaag aan een gedegen bestudering van dit boekwerkje. Deze dag was, evenals de vorige, weer eens van een gemiddelde zwaarte geweest.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

maandag 2 augustus: Batère – Moulin de la Palette (gîte)

De volgende dag hebben we na zo’n 800m de weg verlaten, bij de Col de la Descarga voor dat schitterende, niet te fotograferen valleitje.

Ik had verwacht hier het Nederlandse stel te ontmoeten, er vanuitgaande dat zij hier hun tent hadden opgezet. Of dat zo was wist ik niet, maar Jacomine wel: ja dus.

Het was rond 9.00h al drukkend warm. Gelukkig kwamen we redelijk snel onder de bomen terecht. Ik meende me nog te herinneren dat de afdaling langer en lastiger was, dan hij leek. Dat laatste viel wel mee, maar inderdaad duurde het veel langer de stad te bereiken dan je dacht en hoopte. En daarbij werd het warmer en warmer!

Onderweg kwamen we nog een negental Vlamingen tegen, die meteen vaststelde dat ik Nederlander was (dat “bonjour” verried me). Het bleek dat het lopers met een grote ervaring waren. Zij vertelden dat het voorbij Arles helemaal niet zo op orde was, maar dat zij “gewoon” langs Can Felix waren gegaan, met het idee dat een groep van een dergelijke grootte geen problemen te duchten had.

Het eerste wat we in Arles deden was Christian kwijtraken. Nu was dat op zichzelf niet zo erg; we konden ons eigen bonen ook wel doppen, maar toch: het staat zo slordig. Dus, eerst hem zoeken en vinden, bij “La Poste”, waar hij bezig was zo’n vier kilo bagage naar huis te sturen. Hierna ging ik het “office du tourisme” in om vast te stellen wat er inmiddels over de route bekend was. Dat was teleurstellend; we kregen een fotokopie van de laatste versie van de TP, maar die had Christian al. Vervolgens toch maar even de Nederlanders van de, voor hen nieuwste, ontwikkelingen op de hoogte gesteld en inkopen gedaan bij de Spar (€ 22.=); het was immers de laatste mogelijkheid voor Col du Perthus.

Inmiddels bleken zoveel de zwart- als de blauwschrijvende pen te lekken. De zwarte ogenblikkelijk weggegooid en een nieuwe gekocht. De blauwe, waar het probleem minder acuut leek, bewaard. Deze heeft uiteindelijk de reis terug naar Nederland meegemaakt en is nog in gebruik.

Vervolgens hebben we op het terrasje van een, naar (b)leek, anti-Europeaan wat gedronken, samen met Christian en het Engelse stel uit Batère (€ 6.=). Daar wat mee gegrapt (en toen bleek dat ons Engels inderdaad voor Christian te snel ging). Ze vervolgens voorgesteld hun veldflessen (elk droeg 1 liter) bij te vullen en ze daarna de weg naar het “office du tourisme” gewezen opdat ze daar de dienstregeling van de bus tussen Col du Perthus en Le Boulou konden opvragen (zie later).

Vervolgens zijn we de Tech overgestoken en hebben in de schaduw wat gegeten. En het werd alsmaar warmer!! Kortom, verdergaan was stijgen, maar nu van ongeveer 300m tot – uiteindelijk – 900m. De volgende foto lijkt "gewoon" een mooie foto, zo met die groene planten en dat zandige pad, maar ... zandig pad?, er was helemaal geen zandig pad.

 De hel is boven ons ...

We liepen op een kalkzandsteenachtige ondergrond, omhoog, steeds verder omhoog. Dacht iemand dat de hel onder ons is? Wij weten beter: we liepen er met ieder stap omhoog, dieper in: het was heet (meer dan 40º C. in de schaduw), steil en moeilijk. Jacomine ging er bijna op stuk. Maar uiteindelijk kwamen we boven op de Col de Paracolls (hier zagen we de twee Franse “meiden” voor het eerst. Zie voor de col overigens Pyr-2000, BI-47, maar houd daarbij in gedachten dat het niet meer toegestaan is bij Mas Nou langs te gaan), daarna langs de ruïne van Paracolls, vervolgens een lange traverse, maar nu in de schaduw. De Engelsman haalde ons hier in, zijn vriendin kwam, meldde hij, dood achter hem aan (Engelse humor). Of het “office du tourisme” hen had kunnen helpen? Nou, was het antwoord, eigenlijk was sprake van een stevige taalbarrière. En er kwam dan ook een duidelijke vraag: of ik niet even met het busstation over de vertrektijden kon bellen? Het mobieltje, met aangeslagen nummer, werd me al gegeven voor ik mij de consequenties realiseerde. Gelukkig wilde Christian, nadat ik hem het probleem had uitgelegd, mijn taak wel overnemen. Dàt zie je gebeuren op de volgende foto.

Het resultaat was dat ze een stevig tijdschema voorgelegd kregen, want om nu de volgende avond dan wel de ochtend daarop in Perthus te zijn, moest er stevig worden doorgelopen!

Toen ze eerst constateerden dat Jacomine met haar 15 kg een zware rugzak had, liet deze hen mijn rugzak optillen. “Pss, heavy, you must be mad” zei hij. “Or strong” was de enige reële reactie die ik kon bedenken. Ze stonden overigens, met hun inmiddels bijna lege 1 liter-waterfles, op het punt van uitdroging; één troost had ik voor ze: even verderop moest een beekje zijn.

Een paar minuten later bleek dat ze het inderdaad gevonden hadden, maar veel stroomde er niet meer doorheen. De Engelsen hadden ook een filter, maar hier bleek dat dat niet genoeg is om uitdroging te voorkomen, er is ook nog een beek bij nodig. Jacomine liet zich voor alle zekerheid van nog wat water voorzien. Op dit punt werden we door de eerder genoemde Franse meiden gepasseerd.

Na nog een eindje doorlopen waren we bij de “Moulin de la Palette”, dat er overigens in het geheel niet als een (water)molen uitzag.

De onderingang was die van de imkerij, de “carport” was de plaats waar het eten voor ons werd opgediend, de gîte was op de eerste verdieping. De trap erheen is niet te zien, maar was lastiger dan de aluminiumladders die wel zichtbaar zijn. Het totale hoogteverschil maar vooral de mediterrane hitte in de voormiddag maakten deze dag tot een van de zwaardere. Wat de lengte betreft was het met zijn 18km maar een gemiddelde dag.

Het onthaal was cordiaal, het repas was uitstekend (evenals de volgende dag het PD, totaal € 66.=).

In het gastenboek heb ik nog wat vriendelijks over de gardien en gardienne en wat onvriendelijks over Can Felix en die andere landeigenaren die er hier zo’n potje van maken, geschreven. We ontmoetten er die twee Franse meiden (van verschillende leeftijd) die ons onderweg waren gepasseerd en een Engels koppel; Joyce en Tony Harrison. M.n. haar vond ik in eerste instantie wat raar, omdat ze tijden zat te patiencen.

Er werd ons door de imker verteld dat er een schimmelziekte een aanval doet op de tamme kastanjes in het gebied en dat het te verwachten is dat er over een paar jaar in dit dal al deze bomen dood zullen zijn. We kregen die avond verder nog een (gratis) rondleiding in de imkerij en .....

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

dinsdag 3 augustus: Moulin de la Palette – Les Illas (gîte)

......... werden de volgende ochtend verrast met alle mogelijk honingsoorten. Toen het hierdoor te wespig werd, kregen we een plaats in het imkerwinkeltje.

Er werd ons een alternatief voor de route van de komende dag voorgesteld, want de randonneur uit Bonac had gelijk; de officiële route was lang, omslachtig en niet (zo) leuk. De “nieuwe” kenden we al als één van de Sindbad-tochten. De Engelsen liepen met ons mee, ze hadden de uitleg van de gardien niet zo goed begrepen en vonden dat dus wat veiliger. Het bleken beste lopers te zijn, die de GR10 in feite in èèn keer, maar niet zonder rustdagen, hadden gelopen. Ze hadden, zeiden ze, ook nog delen van de GR11 en de HRP gelopen. Gelet op het feit dat ze ook bergervaring hadden is dat niet onwaarschijnlijk, maar uiteindelijk kunnen wij, desgevraagd, hetzelfde verhaal houden. Misschien doe ik dat nog wel in de samenvatting.

Hoe dan ook; het werd vandaag “regenboog”-lopen, met alle mogelijke kleuren merkjes. Naar de Col Cerda ging het op blauwe merkjes, daarna kwamen we weer even op een GR10-variant met wit/rode markering en vervolgens ging die over op oranje en gele en tenslotte rode merkjes. Maar laat ik daarop verder niet vooruit lopen. Pal voor de Col Cerda staat een ruïne. Wat ik daar fotografeerde (links)zie je op de foto rechts; niet interessant? Ach, het geeft iets weer van de steilten in dit gebied.

Op het moment, bij een afslag, dat ik de gele merkjes zag, had het alarm moeten afgaan. Ik had Jacomine naar aanleiding van de problemen van de vorige dag, gezegd: “Zelfs als je erom vraagt, voorkom ik dat we de crête bij de Frans-Spaanse grens gaan doen. Dan had ik beter moeten kiezen bij deze afslag; we hadden hem immers al eens eerder gelopen!

Dus net als de vorig keer kwamen we bij de Roc de Frausa aan ...

 ... we liepen (weer) HRP!

Na twee lastige passages op de crête werd het parcours wat rustiger en gingen we richting Col du Puits de la Neige. Het kruis stond er niet meer (Pyr-2000, BII-3), maar wel was even verder de Refugio (l’Ermitage) de las Salinas (Pyr-2000, BII-4) terug te vinden. De cola smaakte nog steeds even goed als vroeger (±€ 6.=).

Daarna verder, althans, dat wilden wìj, maar de Engelsen vroegen zich af of we wel goed gingen. Omdat we toch wel een beetje twijfelden, terug naar de Refugio om de weg te vragen. Het kostte ons bijna een kwartier, voordat er iemand was die ons Engels/Spaans voldoende begreep om uit te kunnen leggen waar en hoe we verder moesten, uiteindelijk mochten we onze reis via onze weg voortzetten. Daarna vroegen Joyce en Tony zich nog een keer af of we ze niet te veel Spanje invoerden. Inmiddels waren wìj over al onze twijfels heen en we lieten ons niet langer meer afremmen. Arme Christian, hij moest het maar bij zien te benen, ook dat Engels!

Op gegeven moment lieten we iedereen nog even Spanje zien ...

 Can Barris; propietat privada

 ... daarna ging het redelijk snel en na een aantal bochten, een pauze en weer een aantal bochten kwam de grens weer in zicht. Daarna een leuke afdaling, waarbij we nog steeds rode markering volgden. De Engelsen hebben ons overigens in de loop van de avond uitdrukkelijk bedankt voor het leiden van de dag. Graag zouden ze de volgende dag weer met ons oplopen. Daar hadden we geen bezwaar tegen.

En daar was Las Illas, zoals we het ons herinnerden (zie Pyr-2000 BI-6). Het restaurant (en het huisje) waar indertijd een tweetal Duitsers ons vertelden bijna klaar te zijn met de GR10 en dat het allemaal best was meegevallen, maar dat je het wel goed moest voorbereiden en dat het bijhouden van de gegevens één van de uitdagingen was. In feite hadden zij, als peters, aan de wieg van onze onderneming gestaan. Wel vroegen wij ons af of het huisje toen al een Logies de France was, want dan hadden ze niet in de gîte geslapen èn waar was die dan? (Al jarenlang “even verderop” bleek later).

Eerst echter: een drankje (±€ 6.=), repas afspreken in het restaurant (€ 34.35) en een babbeltje met het Engelse paar dat vannacht volledig was verregend, maar nog steeds grootste plannen had om de bus van morgenochtend 10 uur in Perthus te halen. Daar staat vier uur voor en het was nog vroeg, rond vieren, dus onmogelijk was het niet, maar het begon wel wèèr te regenen. Ook was er een Iers stel met dochter, waarvan de man volgens sommigen een “look-alike” van Sean Connery was. Tenslotte waren daar Norwenn en Raphael, die overigens ergens een “chambre d’hôte” hadden geregeld.

Wij gingen ons inrichten in de dortoir van de gîte (bedden € 20.=), een oude mairie ...

 ... en deden de was. Behalve onze drie vrienden, sliepen er de twee Franse “meiden” die lang aarzelden maar toch liever droog bleven en dus niet gingen kamperen. Verder waren er twee vreemde jongens.

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

woensdag 4 augustus: Les Illas – Col de l’Ouillat (gîte)

De volgende ochtend vroeg weg uit Las Illas (Lunchbereiding: hieronder).

Meteen via een paar haarspelden stevig geklommen; afsnijden, zoals ik van te voren meende te kunnen doen, was er niet bij. Hierna kwam een “chemin”. Ik had op grote warmte gerekend, maar al gauw moest de regenkleding worden gepakt: “l’orage”, en dat ’s ochtends!

Even verder zagen we een zoogdier dat even gemakkelijk een verwilderde kat als een marter kon zijn. Geleidelijkaan ging de chemin over in een pad. Van grote afstand zagen en hoorden we op gegeven moment de grote weg bij Perthus. Weer even verder, bij de Coll del Priorat, maakten we allemaal een statiefoto bij de Toccata en Fuga, BWV.565: vind je de familie Harrison niet op en top Brits?

En voort ging het, nu door deels verlaten/opgegeven kurkeik-plantages.

Nog iets verder ligt een aantal antieke resten bij Panissars (de Via Domitia, de Via Augusta, maar ook resten van een Middeleeuws klooster met kapel).

Na een korte bezichtiging gingen we langs een oude begraafplaats voor het Fort de Bellegarde (zie TP IV, blz.60) langs. Er moest daar meer geklommen worden, dan van te voren was te voorzien en de “raccoursi” die op de IGN-kaart staat, was al helemaal niets terug te vinden. En zo kwamen we met enkele stappen in een andere wereld; een wereld waar de alcohol goedkoop is, vanwege belastingvoordelen en waar dus heel Europa opaf komt. En dan, na de aanschaf, met volle dozen terug naar de auto, of naar een fastfoodrestaurant. In dat laatste kwamen wij ook terecht; we konden daar tenminste onze rugzakken en stokken even kwijt. We hadden de nodige bekijks, vooral de vrouwen die een andere vorm van elegantie bezaten dan de schommelschepen en andere toeristes die daar al zaten. In navolging van de Britten koos ik voor een “Americaine”. We spoelden die weg met wat Cola.

Hierna ging ik wat boodschappen doen in de dichtstbijzijnde Supermercado. Om belastingtechnische redenen(?) werden alle levensmiddelen in het Spaans aangeprezen en geprijsd. Nou ja, “alle” levensmiddelen? Wat er stond was voor 50% alcohol, voor 30% mosselen in blik en verder veel chocolade en nougat. Het kostte mij de nodige moeite om net 4 joghurtjes en een rol (lekkere) biscuits buiten te komen (en niet omdat er het druk zou zijn).

Hierna vertrokken we zo snel mogelijk via de D71, weg van de drukte, weg van de herrie.

Van de “raccourci’s” die hier en verderop zouden zijn, heb ik niets teruggevonden, wel hoorden we later in de gîte dat er net als de vorige dag een fraaie omweg via Spanje zou zijn. Volgens de kaart zou dat een stevige verlenging van het dagprogramma zijn en die was toch al niet gering: met 24,8km was dit de langste etappe dit jaar. Ik neem aan dat Jacomine, net zo min als ik, dat tijdens deze dag heeft vastgesteld. Dat kwam dan omdat we redelijk wat via asfalt, buiten de zon, hebben kunnen doen en dat met een tamelijk gering totaal hoogteverschil. De gemiddelde snelheid was dan ook 4,4km.

Na verloop van tijd verlieten we (bij St.Martin de l’Albère) eindelijk de weg, we mochten weer klimmen! Weer begon het te regenen, en dus gingen we weer in de regenjassen.

Nog een stevig mamelonnetje, een beetje door de varens, langs een stel druipende bomen en daar was de gîte. Ingericht, was opgehangen (onder een afdak, maar te vochtig om te drogen), wat gedronken (op kosten van de Engelsen), wat gedoucht en Tialda gesproken (met de mobiel, per vergissing). Ook heb ik de achterstand in beschrijving van de reis iets proberen te verkleinen en daarbij (soms) geprobeerd deel te nemen aan het gesprek tussen Christian en het jonge stel. Joyce en Tony hadden een (kleine) kamer genomen. In het dortoir sliep, behalve de reeds genoemden, de Iers/Engelse dochter, pa en ma hadden eveneens een kamertje besteld. De “meisjes”, die overigens liever kamperen, niet meer gezien; ook de volgende dag niet meer. Voor het eten nog even een foto van de gîte (en Christian!) gemaakt.

Christian, niet een beetje ijdel, ruikt dat soort dingen en wist ook echt bij het vallen van het “startschot” ervoor klaar te zijn. Hier was het dat Christian ons voorstelde om elkaar te tutoyeren. Wij van onze kant hebben hem onze “Wat en Hoe”, voorzien van een opdracht, gegeven: “ton dictionaire”.

We gaven een rondje (€ 12.=), de kosten voor de gîte waren “all in”: € 62.= (slapen èn eten).

 

 

 

 

 

< Terug >

 

 

donderdag 5 augustus: Col de l’Ouillat – Banyuls-sur-Mer (hotel “Canal”)

Vroeg op (7.00h), maar te laat om, met zijn allen, de Ieren uit te zwaaien, die al om 6.30h de gîte verlieten om zich in Banyuls door vrienden en bekenden te laten huldigen. Zij hadden hun reis van dag tot dag gepland, inclusief de reserveringen voor de overnachtigingen. We zullen we niet meer tegenkomen. Wij nu, 7 mannen en vrouwen, startten na het PD aan een lange klim, eerst onder bomen, daarna over weiden, met toenemende mist en een felle, koude wind. De grens werd duidelijk aangegeven d.m.v. paaltkes met prikkeldraad.

In deze weersomstandigheden is het verrassend dat we maar één keer van de route afweken. De Britten verontschuldigden zich ervoor, ze gingen letterlijk (met ons) de mist in, maar natuurlijk moeten niet alleen de mensen die vooropgaan opletten. Het waren Jacomine en ik die de groep uiteindelijk weer naar de merkjes terugbrachten.

Geleidelijkaan brak de bewolking en kwam de zon door en was er gelegenheid voor een pauze en wat foto’s (links de Mediterranée aan Spaanse zijde en rechts idem aan de Franse kant).

Waarom de volgende foto is gemaakt, weet ik niet meer, maar wel dat hij een mooi beeld geeft van het type landschap waarin we op dat moment liepen. Gelet op de foto op blz.63 van TP-IV moet het om de Pic de Sailfort gaan.

De volgende foto laat een deel van het reeds gelopen traject zien èn de inmiddels opgetreden weersverbetering.

Tussen 11.00 en 12.00h volgt dan toch nog een stevige, lastige afdaling, inclusief scherpe rotsen (waaraan Joyce zich verwondde), lastige stenen en grote steilte. Het was te vergelijken met de afdaling vòòr Mantet. Snel daarop volgde de aansluiting met een van de Sindbad-tochten (die met het tunneltje). Voor mij zat het er dan op; de route is gelopen, hoewel ... mijn herinnering, zoals zal blijken, mij goed parten speelde. Banyuls was nu van tijd tot tijd zichtbaar!!

Volgens de Sindbad-beschrijving zouden we inderdaad omhooggaan tussen de Col de Baillaury (418 m) en de Col de Fourmigou (488 m) en later herkende ik ook het verlaten huisje. Ik moet daar dus eerder langs zijn geweest, maar was niet in staat Jacomine te waarschuwen voor die plotseling voor ons opduikende klus. Want inmiddels “genoten” we waar ik voor de laatste drie à vier dagen van onze tocht beducht voor was: de Mediterrane hitte. (Die kon ik mij zeker herinneren.) Het was overigens wel ironisch dat er zo weinig zon en zoveel regen in de laatste dagen was. Dit gaf overigens wel mooi aan dat mijn oorspronkelijk idee om de loopdag in drieën te verdelen: ochtendparcours, siësta, middagtraject (zo van 14.00/15.00 tot 16.00/18.00h een uiterst slecht idee was. De praktijk was immers steeds dat het ‘s middags alleen maar warmer werd (als het niet ging onweren) en dat de afkoeling pas tegen de avond kwam (tussen 17.00 en 18.00h) en dan zo snel dat het onaangenaam koud kon zijn.

Deze klus, het stijgen waar dalen was toegezegd (zie TP-IV, blz.9) èn dat zo pal voor het eind, viel haar niet mee, maar keuze voor de (verharde) weg naar Banyuls zou een hele slechte zijn geweest, veel langer en veel warmer, want nu hadden we tenminste (nog) een beetje wind.

De volgende plaats van herkenning was natuurlijk de Col des Gascons (zie Pyr-2000 AI-15, TP- IV, blz.26 en Lucia, blz.195) en daarna gingen we al snel via een aantal “raccourci’s” van de weg af en langs de “Fontaine des Chasseurs”. Raphael en Christian vroegen zich af of dit water wel goed drinkbaar was, maar op dit punt had ik mijn huiswerk goed gedaan.

Hierna ging het echt alleen maar omlaag. Dan via de wijngaarden, langs weggetjes tussen boerderijen door, tot je plotseling bij een weg naar het station staat. Naar links, tunneltje onderdoor, oversteken, langs een parkeerplaats, weer naar links, dan kiezen voor centrum, in plaats van voor het station. Nog 100m .... en toen waren de merkjes op, dus gingen we maar wat uit zitten kijken op het strand (zie ook Pyr-2000, AI-16).

Het zat erop (16.09h), maar er bleef toch nog een wat onbevredigd gevoel. Vervolgens iets gedronken en bij de “office du tourisme” langs geweest voor een kamer. Dat laatste eerder niet gedaan, omdat Lucia de kans dat het zou lukken nagenoeg nul noemde, maar toen bleek dat het Tony (“Het was de laatste kamer”) wel gelukt was, ben ik er alsnog achteraan gegaan. Tony’s laatste kamer was van “zijn” hotel, er was in een ander nog ruimte zat. (Daar hadden Norwenn en Raphael van te voren gereserveerd.) Dat was dus geregeld. (€ 53.50) Inmiddels waren de laatste merkjes ontdekt en vond Christian de plaquette; nu kon er dan toch bewezen worden dat we aan het eind van de route waren geweest.

Dit bracht de noodzakelijke bevrediging. Deze werd versterkt door het feit dat er anderen waren met dezelfde ervaring; dat gaf extra glans aan de gebeurtenis, want van de andere anderen in Banyuls, de toeristen m.n. moest je het niet hebben: die zagen ons als wezens van een andere planeet en zo was het eigenlijk ook. Misschien was dit wel de reden waarom we elkaar die laatste dag hadden opgezocht. Het bleek overigens dat we Christian moeten diskwalificeren; hij bekende dat hij vanaf Superbagnères de stoeltjeslift naar Bagnères had genomen.

Het werd vervolgens tijd voor een duik in het Middellandse zeewater en daar gingen Chistian en ik dan (helemaal vergetend dat ik aan de gardien van de Aulus-gîte beloofd had hierbij even aan hem te denken). Even naar en van de ponton die daar dobbert gezwommen en onszelf vervolgens afgedroogd. Hierbij werden we verrast door Jacomine die zich herinnerde dat we nog wat foto’s in reserve hadden.

De volgende ochtend ging Jacomine ook nog even; de ponton was leeg. Omdat ik op de rugzakken moest blijven passen, is het een “grote-afstand”-opname geworden.

Maar we zijn zo ver nog niet: eerst aten we, met z’n zevenen, waarbij Joyce zich wat zenuwachtig maakte over de verdeling van de kosten. Ze was bang dat het jonge stel te zwaar zou worden aangeslagen; de duurdere dingen waren immers door anderen besteld. “Met Jacomine erbij” zei ik, “komt dat wel goed.” en zo was het ook (voor ons € 40.=). Waar we ons allemaal zenuwachtig over begonnen te maken was de trein van Christian. Het was al een wonder dat we om zevenen met het repas konden beginnen en er moest wel worden doorgegeten om op tijd bij het station te zijn. Dat viel niet mee, eerst moest de ober worden gemaand, toen door het stadje worden gerend, Christian dus met volle bepakking. Toen we, Jacomine en ik, het de volgende ochtend nog even over deden, om aan kaartjes te komen, deden we er tweemaal zolang over, omdat de meeste straatjes en steegjes bleken af te zwaaien of dood te lopen. Maar goed, donderavond waren we dus op tijd. Op tijd? Nou, nee hoor. De trein was aan het binnenkomen en blokkeerde daarbij de perronovergang voor passagiers. (Ze zijn daar niet zo gek dat ze denken dat je al dit soort overgangen alleen maar met tunneltjes kunt regelen.) Hoe dan ook, een probleem. Een probleem? Niet voor Christian, die naar een deur aan de niet-perronkant sprintte, deze opentrok en er al zijn bagage ingooide, om zelf te volgen. Al zijn bagage? Nee, er was een klein deel van Gallië, een dorpje? Nee, een schoen achtergebleven op het emplacement. Een snelle (re)actie van Thony resulteerde in het compleet maken van het paar. Onderwijl sprak de conductrice strenge woorden tot Christian. De trouwe lezer begrijpt wat dat uithaalde; zoals Joyce het formuleerde: “Quit a character!” Een latere foto toont Christian met zijn familie bij zijn aankomst in Nantes. (Voor zìjn verhaal zie: "Christian écrivait".)

Wij babbelden nog even met een groep Belgen die op het station stond en daarna ging iedereen terug naar zijn hotel. Wij maakten daar een zeer verkwikkende nacht door, nauwelijks gehinderd door het alsmaar doorspoelende toilet. Pas tegen de ochtend had ik voldoende zin en tijd om er wat aan te doen, met succes overigens.

 

 

 

 

< Terug >

 

 

vrijdag 6 augustus: Banyuls-sur-Mer – Perpignan – Parijs – Amsterdam – Uitgeest

Het PD was als gebruikelijk. Ik gaf Norwenn en Raphael, zoals beloofd, de het e-mail-adres van Joyce en Tony en wisselende daarna dat van ons met dat van hen uit.

Eerst even een stevige hoeveelheid geld gepind (gelukkig maar) en vervolgens, zoals al eerder gemeld, naar het station voor kaartjes. Werkelijk uitstekend geholpen. Nu tijd voor het plaatsen van Jacomines tenen in de zee (EII-13 nog eens), voor € 13.= vervolgens koffie en boodschappen (“inslag van ravitraillement” staat er in mijn hand geschreven verslag; wat 2½ week Frankrijk niet allemaal met je Nederlands doet!).

Daarna opnieuw naar het station, nu voor de stoptrein naar Perpignan. Op het laatste moment, ja, dat moment, kwamen ook Norwenn en Raphael aan. We losten hun probleem, nu van binnen uit op z’n Christians op, dit keer zonder schoenprobleem. Zij stapten in Collioure weer uit, ons achterlatend met de enige roker in deze rookcoupé die ons met regelmaat “lastig viel” met de vraag of dit station Perpignan al was, want hij was “pressé” om zijn vrouw (weer) te ontmoeten. Die ontmoeting (en/of die vrouw) moet wel een heel bijzondere zijn geweest, want hij had zich een stevig aantal stukken in zijn kraag gedronken. Als wij wat meer sportief zouden zijn geweest, zou zijn kleding ons hebben vertederd: hij liep in een oranje voetbalshirt.

In Perpignan wat rondgelopen, wat luxe broodjes gekocht (€ 3.50) en in de TGV gestapt (kosten Bagnères-Parijs: € 192.40; koffie € 4.60). Zonder problemen in Parijs aangekomen en daar via de RER (metro, € 2.80) van Gare de Lyon naar Gare du Nord gereden. Rond 18.00h stonden we in de rij voor de Thalys van 18.55h. Het duurde en duurde maar tenslotte hoorden we toch dat er alleen nog eerste klasplaatsen waren. Dat kostte ons vrijwel al onze “uit de de muur getrokken” euro’s (nl. € 294.=), maar overnachten is ook duur en zoeken naar overnachting op dit soort momenten al evenmin leuk. En zo stapten we de Thalys in, zo goed als platzak. Toen men ons dan ook vroeg of we wat wilden gebruiken, was onze eerste reactie “nee”, totdat we ons realiseerden dat we niemand hadden zien betalen. Inderdaad, één en ander zit in de prijs inbegrepen. Om 23.06h kwamen we vervolgens in Amsterdam aan, waarna we (pinnend) naar Uitgeest gingen en daar van een welverdiende nachtrust genoten. We zijn weer thuis.

 

 

Samenvatting

 

En dan is het nu tijd voor de samenvatting, de verantwoording:

Hieruit blijkt in de eerste plaats dat we in die 47 dagen ruim 840 km hebben afgelegd en gemiddeld per dag bijna 8 uur met de route bezig waren, dat we daarbij ruim 25% rusttijd hebben genomen (meer dan twee uur per dag). Net als vorig jaar zijn we per dag ruim 5 uur en drie kwartier effentief aan het “wandelen” geweest, maar dit jaar wel ruim 30 km minder. De afstand was per dag zo’n 18 km, in 2003 iets meer, in 2004 wat minder. We hebben in het tweede jaar wat meer geklommen en, uiteraard, nog wat meer gedaald. Iedere dag was (gemiddeld) goed voor zo’n 1000m stijgen en dalen. Dit keer zijn het 17, i.p.v. 20, toppen boven de 2000m, maar in het totaalklassement komen er 8 uit 2004 bij de eerste 10. In die tweede periodes van 23 en 24 dagen hebben we nooit een rustdag genomen, er vanuit gaande dat het verschil in de dagelijkse afstanden (varierend van 6½ tot 28km) voldoende rustmomenten zou creeëren.

Opvallend is dat onze snelheid in 2004 bijna 10% lager lag. In hoeverre is dat het gevolg van onze zwaardere rugzakken (in 2003 resp. ±17-15 en 11-10 kg, in 2004 ±20-18 en 15-14 kg.)? Dat zou blijken wanneer je onze gegevens met de normgetallen van Lucia en de TP vergelijkt.

 

 

GR10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot.tijd

rust

looptijd

afstand

snelh.

stijging

  in m

daling

in m

Totaal generaal 2003:

179.25

45.48

133.07

436,6

 

23176

22526

 

 

Per dag:

7.48

1.59

   5.49

18,9

3,280

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal generaal 2004:

191.57

54.21

37.36

405,2

 

23966

24616

 

 

Per dag:

8.00

2.14

   5.46

16,9

2,945

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal generaal GR10:

371.24

100.09

270.43

841,8

 

47142

47142

 

 

Per dag:

7.54

2.07

   5.47

17,9

3,110

1003

1003

 

 

 

Nu hebben we voor een deel een afwijkende route gevolgd, dus ik kan de gegevens van dit jaar slechts onder voorbehoud gebruiken. In de praktijk komt het erop neer dat ik voor beide gevallen (Lucia en TP) de dagen 7 (naar Le Trein), 10 (naar Siguer) en dan natuurlijk het gebied rond de Moulin de la Palette (dag 21en 22) bij schatting heb gereconstrueerd. De getallen zijn terug te vinden in GR10-LOOPGEGEVENS-VS2. Overigens was een deel van onze variant het gevolg van de aandacht die Lucia had gegeven aan de problemen rond de bevoorrading in de Haute-Ariège. Achteraf vind ik dat hij erg heeft overdreven. We hadden in twee gevallen zijn variant kunnen aanhouden, dan zouden we 2 à 3 dagen langer over de GR10 hebben gedaan. In dat geval zouden we Christian niet hebben ontmoet; het stuk tussen de Siguer en Refuge de Ruhle zouden we dan waarschijnlijk in 3 i.p.v. 2 dagen hebben gedaan. Wie weet zouden we dan overigens de bevoorrading (en/of de belading) toch als probleem hebben ervaren.

Op basis van deze reconstructie zijn de looptijden van 2003 en 2004 respectievelijk:

 

wij:       133¼ uur en     137½ uur,        totaal 270¾ uur,

TP:       158 uur en        145¾ uur,        totaal 303¾ uur,

Lucia:   140 uur en        133¾ uur,        totaal 273¾ uur.

 

 

Wat we kunnen constateren is dat we de TP zijn voorgebleven, maar Lucia in 2004 niet. Ten opzichte van de TP gingen we in 2003 bijna 16% sneller, in 2004 was dat nog slechts zo’n 6½%. Waren we in 2003 7% sneller dan Lucia, nu was dat 4% trager. Ook hier zo’n “achteruitgang” van zo’n 10%. Dat zou je het “rugzak-effect” kunnen noemen.

Een verklaring die uitgaat van een zwaarder parcours ligt niet voor de hand, omdat de TP en Lucia daar eveneens mee te maken hadden. Maar zwaarder was het inderdaad, dat vinden we beiden. Al eerder hebben we vastgesteld dat de etappe van Esbintz naar Le Trein de gemakkelijkste was. Zware etappes waren dit jaar de eerste, van Bagnères naar de Cabane dArtigue, de elfde, van Siguer naar de Refuge/Cabane de Clarans, de negentiende, van Py naar Bonne-Aigue, de twee-entwintigste, van Batère naar Moulin de la Palette en de laatste, van het Chalet de l’Albère naar Banyuls. We kiezen beiden de dag naar Refuge/Cabane de Clarans als de moeilijkste, m.n. omdat er geen eind aan leek te komen. Hoewel niet buitengewoon lang, had hij natuurlijk wel een indrukwekkend totaal hoogteverschil (hoewel minder dan de eerste en de laatste dag).

Verder is vast te stellen dat we een indrukwekkende 47 km geklommen hebben, 5 Mount Everesten, maar van die gegevens valt nog wel iets af te dingen (of moet ik zeggen “opdingen”?).

Wat is er aan de hand? Vorig jaar gebruikte ik zonder meer de gegevens van Lucia, dit jaar bleek keer op keer dat de hoogtemeter veel meer stijgen en dalen aangaf dan Lucia noemde. Ik stelde iedere dag zorgvuldig in. Helaas begaf het ding het na Auberge Carlit. Wanneer ik de gegevens van dag 1-4 en 11-15 (de dagen 5-10 betroffen een andere route) met die van Lucia vergelijk, kom ik op hoogtewinst van 9194m (Lucia) en 10782m (hoogtemeter) en een hoogteverlies van resp. 7504m en 8830m. Hoe je het ook berekent, de meter komt 17% hoger uit.

Voor de rest van de route heb ik de TP- en kaartgegevens gebruikt om de hoogtewinst en het verlies vast te stellen. Ook zo kwam ik hoger uit dan Lucia, maar het verschil is (uiteraard) minder groot dan met de hoogtemeter het geval zou zijn geweest, nl. 12¾%. Ik heb voor die dagen mijn gegevens in de tabel ingevoerd. Wel betekent dit dat we voor 2003 de hoogtegegevens met een 17% zouden mogen vermenigvuldigen. Dat doende komen we op 27116m stijgen en 26355 dalen. In het totaal betekent dit dat we zo’n 50 km gestegen en gedaald zouden zijn en dat in 47 dagen! Grappig is overigens dat begrippen als hoogtewinst en –verlies zoals we die in het Nederlands en Engels kennen, in het Frans niet voorkomen. Christian vond het maar raar om mij te horen zeggen dat “le gain” of “la pert de l’altitude” zus of zo meter was.

Maar genoeg hierover. Dit zijn maar getallen. Het belangrijkste is natuurlijk: hoe hebben we het gevonden. Antwoord 1 is natuurlijk: door de merkjes te volgen. Wat dat betreft: zeker dit jaar was de markering uitstekend. Op gegeven moment suggereerde Christian dat ze nog wel eens nat zouden kunnen zijn, zo glommen ze. En zo was het maar net. Grote oriëntatie-problemen hebben zich niet voorgedaan; ook niet op mistdagen, vorig jaar (de etappes naar Logibar (dag 8), naar Germ (dag 21) en naar Bagnères (dag 23)) noch dit jaar (naar Esbintz (dag 29), naar Aulus (dag 31) en naar Banyuls (dag 47)). We hebben ten gevolge van mist doorgaans maar weinig merkjes gemist. Af en toe natuurlijk wel een fraai panorama.

Het tweede antwoord op de vraag hoe we het gevonden hebben, is in feite kort: geweldig. Niet in de laatste plaats vanwege de enorme uitdaging, b.v. omdat je tijdens lastige momenten eigenlijk (op z’n minst) drie dingen tegelijk aan het doen bent: kijken waar je je volgende stap zult/kunt zetten, kijken in welke richting het pad verder gaat en in de derde plaats je afvragen waar en/of wanneer de volgende stop moet komen. Maar tegelijkertijd wil je meestal ook nog van het vaak overweldigende landschap, van de natuur genieten. Het gaat echter niet alleen om het lopen-zelf en de natuur, maar ook de ambiance in de gîtes en het praten met de mensen daar.

Wel vond Jacomine dit jaar haar rugzak wat zwaar. Nu heeft zij de grootste van de twee en die van mij was af en toe wel wat overladen. Uitwisselen zou een idee zijn.

 

Maar wat gaan we volgend jaar dan doen? G11, Hardangervidda/Jotunheimen, Coast to coast? Het staat in de sterren geschreven, maar één ding is zeker: “uitgelopen” zijn we nog niet, ook niet op korte termijn en dat is anders dan vorig jaar, toen we een paar weken “niet zo nodig meer hoefden”. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat we nu met stokken liepen. Jacomine heeft nu ook niet het gevoel dat haar knieën niet meer willen. Als het weer het toestaat gaan we komende week weer “een stukje” lopen/”wandelen”.

Hetgeen mij tot een laatste overweging brengt: ja, Britten en Fransen vonden een term als berg“wandelen” voor het lopen van b.v. de GR10 maar een rare term, “trekking” (ook in het Frans) leek hen meer geschikt.

En dan, wat de HRP (“Haute Randonnée Pyrenéen”) betreft: Het eerste stuk van Hendaye tot aan de Col de Buztanzelhay kan moeilijk anders dan ook HRP zijn (zo’n 80 km), van even voorbij Esterençuby tot Irati vallen de routes opnieuw samen (5 km). Ook bij de Anie vallen ze (even) samen (maar zo’n 3 km). Bij het Lac de Bouillousses komen ze opnieuw samen (maar hij zal daarna al heel snel de GRP “Tour de Carlit” pakken (dus tellen we dat niet), bij Mariailles weer (zo’n 3 km) en dan verder van Cortalets via Arles-sur-Tech, Roc de Frausa, Refugio de las Salinas en Coll de Lly tot aan Banyuls (95 km). Het stuk tussen Arles en Roc de Frausa is natuurlijk onder voorbehoud, maar de problemen die de GR-10 gelden, gelden natuurlijk ook voor de HRP. We hebben dus minstens zo’n 186 km van de HRP gedaan (ik heb immers geen gegevens van het gebied tussen Lescun en Fos), maar dat is natuurlijk wel het gemakkelijkste deel.

Wat ons rest is een geweldig stel herinneringen, 307 foto’s, een aantal spreadsheets. En wat die drie-dimensionale kaart van de Pyreneeën betreft: die is inmiddels besteld en hangt binnenkort inderdaad boven het bureau.

 

 

Een korte termenlijst voor de Pyreneeën:

 

Ague, aiguë, agyue                               water

Bielle, vielle                                         dorp

Borda, borde                                         boerderij

Col, coll, collado                                  (brede, zadelvormige) pas

Coume                                                  smalle vallei

Crête                                                     (berg)kam

Éperon                                                  uitloper

Estan, estany, étang                              vijver, meer

Font                                                      bron

Gave                                                     bergrivier

Hourgette                                              steile pas

Iban                                                      vallei

Jasse “patûrage” (TP)                          open plek, tra, loo (Christian); weide,

Mamelon                                              afgeronde heuveltop

Mas                                                       hofstede

Mendi, mendy                                      berg

Orry, orrhy, (h)orri                               stenen hut

Oule, oulette                                         kom, cirque

Pas                                                        bergpas, engte

Pla, plan                                                vlak terrein

Port, portet, porteille, portella              col, pas

Prat(s), pra, pradère                             (berg)weide

Puig, Pic                                               top

Ras                                                       hooggelegen (glooiende) vlakte

Saut                                                      waterval

Serre, serra, sierra                                getande (berg)kam/keten

Soum                                                    afgeronde bergtop

 

'